H2 - NWG en zinsdelen herhaling 2

Planning
  • Terugblik theorie naamwoordelijk gezegde;
  • Theorie alle zinsdelen;
  • Nakijken opdracht 5 blz 59; 
  • Oefenen zinsdelen incl. naamwoordelijk gezegde.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Planning
  • Terugblik theorie naamwoordelijk gezegde;
  • Theorie alle zinsdelen;
  • Nakijken opdracht 5 blz 59; 
  • Oefenen zinsdelen incl. naamwoordelijk gezegde.

Slide 1 - Slide

Uit welke twee delen bestaat een naamwoordelijk gezegde?

Slide 2 - Open question

Hoe kun je in één oogopslag zien dat je te maken hebt met een naamwoordelijk gezegde?

Slide 3 - Open question

Als er een naamwoordelijk gezegde in de zin staat, kan er nooit een ... in de zin staan.
A
ow
B
bwb
C
lv
D
pv

Slide 4 - Quiz

Theorie alle zinsdelen
  • Persoonsvorm - PV
  • Onderwerp - OW
  • Werkwoordelijk gezegde - WWG
  • Naamwoordelijk gezegde - NWG 
  • Lijdend voorwerp - LV
  • Meewerkend voorwerp - MV 
  • Bijwoordelijke bepaling - BWB
  • Voorzetselvoorwerp - VV

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord dat zich aanpast aan het onderwerp van de zin of aan de tijd van de zin. 

Ik loop naar school vandaag. 
Ik liep naar school gisteren. 

Slide 6 - Slide

Het onderwerp 
Het onderwerp van de zin kun je omschrijven als: ‘degene die of datgene wat iets doet óf degene die of datgene wat iets is’.

Hij is boos. 
De stoel is kapot. 
Hij kookt een heerlijke maaltijd. 

Slide 7 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. 

Het werkwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iemand of iets iets doet. 

Zij spelen heerlijk buiten. 

Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde geeft aan dat iets of iemand iets is. 

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel. 

Het werkwoordelijk deel bestaat uit alle werkwoorden incl. het koppelwerkwoord. 

Het naamwoordelijk deel bestaat uit een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord wat iets zegt over het onderwerp. 


Slide 9 - Slide

Lijdend voorwerp 
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoordelijk gezegde direct ondergaat. 

Ik koop een fiets.
De man aait de hond

Slide 10 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen.

  • Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
  • Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
  • Toen de kinderen niet luisterden, nam hun vader hun de playstation af.

Slide 11 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepalingen zijn vaak plaatsen of tijden, maar het kan van alles zijn.

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel.

Gisteren liep ik over straat. 



Slide 12 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Een voorzetselvoorwerp is een voorwerp dat begint met een voorzetsel. Dat voorzetsel wordt als het ware ‘opgeroepen’ door het hoofdwerkwoord van de zin. Werkwoord en voorzetsel vormen daardoor een vast combinatie.

Een voorzetselvoorwerp wordt altijd figuurlijk gebruikt. 
Ik wacht al uren op de bus. (wachten op)
Hij is getrouwd met zijn grote liefde. (trouwen met)

Slide 13 - Slide

pv
ow
wwg
nwg (wd)
nwg (nd)
lv
mv
vv
bwb
De pupillen van roeivereniging de Triomf
zijn
dol
op hun nieuwe trainer.

Slide 14 - Drag question

Antwoord
De pupillen van roeivereniging De Triomf zijn dol op hun nieuwe trainer.

PV = zijn
OW = de pupillen van roeivereniging De Triomf
NWG = zijn [dol] 
lv = x
mv = x
vv = op hun nieuwe trainer
bwb = x 

Slide 15 - Slide

pv
wwg
nwg (wd)
nwg (nd)
lv
mv
ow
vv
bwb
Elsbeth
verlangt
al weken
naar de wintersportvakantie met haar ouders. 

Slide 16 - Drag question

Antwoord 
Elsbeth verlangt al weken naar de wintersportvakantie met haar ouders.

PV = verlangt 
WWG = verlangt 
OW = Elsbeth
LV = x
MV = x
VV = naar de wintersportvakantie met haar ouders.
BWB = al weken

Slide 17 - Slide

bwb
vv
mv
lv
nwg (nd)
nwg (wd)
ow
wwg
pv
Jarik, de zanger van de schoolband
is
volgens de jury
een echt talent. 

Slide 18 - Drag question

Antwoord
Jarik, de zanger van de schoolband, is volgens de jury een echt talent. 

PV = is
OW = Jarik, de zanger van de schoolband
NWG = is [een echt talent]
LV = x
MV = x
VV = x
BWB = volgens de jury 

Slide 19 - Slide

bwb
vv
mv
lv
nwg (nd)
nwg (wd)
ow
wwg
pv
Nog nooit
was
Rick
zo benieuwd 
naar zijn cijfer voor Duits.

Slide 20 - Drag question

Antwoord 
Nog nooit was Rick zo benieuwd naar zijn cijfer voor Duits. 

PV = was
OW = Rick
NWG = was [benieuwd]
LV = x
MV = x
VV = naar zijn cijfer voor Duits
BWB = nog nooit

Slide 21 - Slide

bwb
vv
mv
lv
nwg (nd)
nwg (wd)
wwg
ow
pv
Om die flauwe grappen
kon
het publiek
gisteren
in de schouwburg
niet
lachen.

Slide 22 - Drag question

Antwoord 
Om die flauwe grappen kon het publiek gisteren in de schouwburg niet lachen. 

PV = kon 
WWG = kon lachen
OW = het publiek
LV = x
MV = x
VV = om die flauwe grappen
BWB = gisteren, in de schouwburg, niet 

Slide 23 - Slide

bwb
vv
mv
lv
nwg (nd)
nwg (wd)
wwg
ow
pv
Met dit gure weer
laat
mevrouw De Leeuw
haar boodschappen
bezorgen. 

Slide 24 - Drag question

Antwoord 
Met dit gure weer laat mevrouw De Leeuw haar boodschappen bezorgen. 

PV = laat
WWG = laat bezorgen
OW = mevrouw De Leeuw
LV = haar boodschappen
MV = x
VV = x
BWB = met dit gure weer 

Slide 25 - Slide

Nu even zelf werken
Ga naar www.cambiumned.nl 
Ga naar -> oefenen -> grammatica -> zinsdelen 

Slide 26 - Slide