This lesson contains 24 slides, with interactive quiz, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Slide 1 - Video
Wat weet je nog over evolutie?
Slide 2 - Slide
Wat weet je over evolutie?
Slide 3 - Open question
Argumenten
1. Fossielen
2. Overeenkomsten in bouw
3. Rudimentaire organen
4. Overeenkomst in embryonale ontwikkeling
Slide 4 - Slide
Evolutie
Definitie:
De langzame verandering van soorten of het ontstaan van nieuwe soorten.
Slide 5 - Slide
Evolutietheorie
De theorie die uitlegt hoe en waardoor soorten veranderen.
Slide 6 - Slide
3 Voorwaarden voor evolutie
1. Er is variatie
2. De variatie is erfelijk
3. Er is (natuurlijke) selectie
Slide 7 - Slide
Hoe onstaan verschillende rassen?
Definitie ras: Een ras is een groep individuen van dezelfde soort, met ongeveer hetzelfde fenotype.
1. selecteren bepaalde eigenschap
2. kruisen [laten paren]
3. selecteren bepaalde eigenschap
4. kruisen
veredelen
kunstmatige selectie
Slide 8 - Slide
2. Wat is natuurlijke selectie?
Van wie is de overlevingskans het grootst?
Welk organisme heeft de meest voordelige eigenschappen?
Welk organisme kan zich het beste aanpassen?
Definitie natuurlijke selectie: De best aangepaste organismen geven hun genen vaker door aan de volgende generatie dan de minder goed aangepaste organismen. Het aandeel van de goed aangepaste individuen van een soort in de volgende generatie is daardoor groter.
Slide 9 - Slide
Hoe kan variatie in fenotype ontstaan?
Door de omgeving [veel weinig eten etc]
Door verschillen in genen, ofwel verschil in genotype = erfelijke variatie
Slide 10 - Slide
Hoe ontstaan nieuwe soorten?
1. Isolatie
2. Variatie van een bepaalde erfelijke eigenschap
3. Erfelijke eigenschap is erfelijk
3. Natuurlijke selectie; de best aangepaste organismen kunnen zich het beste voortplanten.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Hoe ontstaat erfelijke variatie?
1. Mutaties in DNA geslachtscel
2. Mutatie komt in alle lichaamscellen van de nakomeling.
3. Individu heeft een iets ander genotype gekregen.
4. Variatie in genotype is ontstaan.
Door variatie in genotype is ook variatie in fenotype.
5. Sommige mutaties zijn gunstig, dus leveren een grotere overlevingskans op, dus ook meer kans op nakomelingen.
6. Het nieuwe fenotype komt dan steeds vaker voor.