klas 3 ch3 Le passé composé met avoir en etre

LE PASSÉ COMPOSÉ 
met avoir en être
-herhaling-

1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

LE PASSÉ COMPOSÉ 
met avoir en être
-herhaling-

Slide 1 - Slide

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 2 - Slide

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Video

Lesdoelen
- Ik ken de rijtjes van avoir en être uit mijn hoofd
- Ik weet wanneer ik het rijtje van avoir moet gebruiken en wanneer dat van être
- Ik kan zelf het voltooid deelwoord maken van werkwoorden die eindigen op -er , -ir en -re
- Ik weet van welke onregelmatige werkwoorden ik het voltooid deelwoord uit mijn hoofd moet       leren.
- Ik kan het voltooid deelwoord  bij de werkwoorden die vervoegd worden met het     hulpwerkwoord être aanpassen

Slide 7 - Slide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 8 - Slide

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of avoir

Slide 9 - Slide

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 10 - Slide

Vervoegen met être
  • aller  (gaan)                           
  • arriver (aankomen)
  • tomber (vallen)
  • rester (blijven)

Slide 11 - Slide

Bijvoorbeeld (être)
Elle (aller) .........               Elle est allée
Nous (rester) ....              Nous sommes restés
Pierre (arriver)...            Pierre est arrivé


Slide 12 - Slide

Alle andere werkwoorden krijgen dus een vorm van avoir
Bijvoorbeeld:
Tu (regarder)...                         Tu as regardé
Vous (manger)...                      Vous avez mangé
Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté

Slide 13 - Slide

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 

Slide 14 - Slide

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Je werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    => Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé
  • Je werkwoord eindigt op -ir: haal  -ir weg en zet er een i voor in de plaats.
    => Bijvoorbeeld: finir -->  fin--> fini
  • Je werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er een u voor in de plaats. => Bijvoorbeeld: attendre--> attend--> attendu

Slide 15 - Slide

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alleen als je bij stap 1 gekozen hebt voor être!

Slide 16 - Slide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):
  • vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
  • Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
  • Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

SAMENVATTING
  1. Kies of je met avoir of être moet werken en vul die vorm vast in
  2. Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord op -er of -ir of -re eindigt . 
  3. Als je bij stap 1 voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan doe je stap 3 en voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord.
  4. Er zijn ook een aantal onregelmatige voltooide deelwoorden

Slide 19 - Slide

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 20 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
aller
C
regarder
D
entrer

Slide 21 - Quiz

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 22 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
rentrer
B
être
C
écouter
D
louer

Slide 23 - Quiz

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 24 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)5
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 25 - Quiz