hablar como nativo clase 5

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Hablar como nativo clase 5

Unas veces

1. vele keren
2. een keer
3. enkele keren
4. een enkele keer

Nunca

1. veel
2. nooit
3. niet
4. nog niet

Het hulpwerkwoord bij de pretérito perfecto is:

1. Tener
2. Querer
3. Haber
4. Saber

Wat is een voorbeeld van de pretérito perfecto?

1. trabajo
2. he trabajado
3. trabajé
4. estoy trabajando

Wat is GEEN signaalwoord van de pretérito perfecto

1. esta semana
2. ayer
3. hoy
4. este mes

Hoe zeg je "Ik heb de pretérito perfecto geleerd" ?

1. He aprendido el pretérito perfecto
2. Ha aprendido el pretérito perfecto
3. Has aprendido el pretérito perfecto
4. He aprendiedo el pretérito perfecto

El pretérito perfecto: Estudiar (ellas)

1. Ha estudio
2. Han estudiado
3. Hemos estudiar
4. Habéis estudiado

El pretérito perfecto van "comer" - ze heeft gegeten"

1. ella he comido
2. el ha comido
3. ella has comido
4. ella ha comido

Hoe zeg je: ik ben enkele keren in Spanje geweest (estar)

Hoe zeg je: ik ben nog nooit in Mexico geweest? (estar)

Hoe zeg je: ik ben nog niet naar Colombia gereisd (viajar)

Hoe zeg je: ik ben vaak naar Spanje gegaan (ir)

Futuro

Om te zeggen wat je plannen zijn in de toekomst

Twee manieren: met gaan of met zullen

Gaan

Ir + a + heel werkwoord

Ik ga reizen = Voy a viajar

Wij gaan bezoeken = Vamos a visitar

Zullen 

Ik ga deze zomer naar Spanje reizen

1. Este verando vas a viajar a España
2. Este verano voy viajar España
3. Este verano voy a viajar a España
4. Este verano voy viajar a España

Wat is GEEN signaalwoord van de pretérito perfecto?

1. anoche
2. nunca
3. todavía no
4. siempre

Hoe zeg je: ik ga Mexico bezoeken? (visitar)

Ik zal veel reizen in de toekomst

1. Voy a viajar mucho en el futuro
2. Viajará mucho en el futuro
3. Viajé mucho en el futuro
4. Viajaré mucho en el futuro

Hoe zeg je: jij zult veel in Spanje zijn in de toekomst (estar)

De condicional is de verleden tijd van de futuro. Niet zullen maar zouden.

Je gebruikt hem voor wensen en als beleefdheidsform

Ik zou willen > Querría...

Ik zou graag naar Spanje gaan > Me gustaría ir a España

Zou je dan kunnen komen? ¿Podrías venir entonces?

Hoe zeg je: ik zou graag willen reizen

1. Me gustaría viajar
2. Me gustaría a viajar
3. me gusta viajar
4. Me gusto viajar

Hoe zeg je: ik zou graag willen studeren (estudiar)

2.

Bereid een gesprek voor door een stukje te schrijven waarin je bovenstaande punten en grammatica verwerkt. Neem volgende les mee

1. 

Vertaal de bovenstaande vragen in het Spaans en neem volgende les mee