Wat moet je kennen en kunnen?1. Grammatica
Bijvoeglijke naamwoorden: gebruik van bonito/bonita (mooi), alto/alta (lang),
simpático/simpática, enz.
Werkwoorden met gustar:
me gusta (ik vind … leuk) + enkelvoud
me gustan (ik vind … leuk) + meervoud
Regelmatige werkwoorden op -AR, -ER, -IR:
zoals: hablar, comer, vivir
Onregelmatige werkwoorden:
tener (hebben)
ser (zijn – permanente eigenschappen)
estar (zijn – tijdelijke toestanden of locaties)
2. Woordenschat
Jezelf voorstellen (presentarse): naam, leeftijd, woonplaats, nationaliteit
De familie (la familia): leden benoemen en beschrijven
Uiterlijk en karakter beschrijven (físico y carácter): bijv. haar- en oogkleur, eigenschappen
De school (el instituto): vakken, activiteiten (tengo clase de español...)