Economie Module 4

Economie Module 3
Markt en overheid
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Economie Module 3
Markt en overheid

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 1: Markten
Leerdoelen:
  •  Je kunt in willekeurige contexten de belangrijkste marktkenmerken beschrijven.
  •  Je kunt de marktvorm afleiden van de marktkenmerken. 

Slide 2 - Slide

Kenmerk
Invloed op de prijs door een aanbieder.
Aantal aanbieders
De invloed neemt af bij een groter aantal aanbieders.
Marktaandelen
De invloed neemt toe bij een groter marktaandeel.
Toetredingsdrempels
De invloed neemt toe bij een hogere toetredingsdrempel.
Productdifferentiatie
De invloed neemt toe bij een toegenomen mate van productdifferentiatie.

Slide 3 - Slide

Volkomen concurrentie
A
Weinig aanbieders en homogeen product
B
Weinig aanbieders en een heterogeen product
C
Veel aanbieders en een heterogeen product
D
Veel aanbieders en een homogeen product

Slide 4 - Quiz

Monopolistische concurrentie
A
Veel aanbieders en een heterogeen product
B
Veel aanbieders en een homogeen product
C
Eén aanbieder en een homogeen product
D
Weinig aanbieders en een homogeen product

Slide 5 - Quiz

Oligopolie
A
Veel aanbieders en een homogeen product
B
Weinig aanbieders en een homogeen product
C
Veel aanbieders en een heterogeen product
D
Veel aanbieders en een heterogeen product

Slide 6 - Quiz

Monopolie
A
Eén aanbieder en een homogeen product
B
Weinig aanbieders en een heterogeen product
C
Veel aanbieders en een homogeen product
D
Eén aanbieder en een heterogeen product

Slide 7 - Quiz

Hoofdstuk 2: Marktvormen en hun evenwicht
  • Je kun het marktevenwicht van drie marktvormen berekenen: volkomen concurrentie, monopolie, oligopolie.
  • Je kunt het marktevenwicht bij monopolistische concurrentie grafisch afleiden.
  • Je kunt bij verschillende marktvormen het surplus als maatstaf voor de economische doelmatigheid van een marktevenwicht berekenen.

Slide 8 - Slide

Marktevenwicht volkomen concurrentie
Qv=Qa
Korte termijn:
  • Maximale winst bepaalt het aanbod,
MO=MK

Lange termijn:
  • De winst die individuele producenten maken, lokt toetreding uit → de collectieve aanbodlijn kantelt en verschuift naar rechts, omdat er meer aanbod is → evenwichtsprijs daalt → winst daalt
Winst = minimum GTK = 0 

Slide 9 - Slide

korte termijn

Slide 10 - Slide

lange termijn

Slide 11 - Slide

Marktevenwicht monopolie
Monopolist bepaalt de prijs
marktevenwicht bij maximale winst
  • P= MO=MK 
prijsdiscriminatie= Verschillende consumenten een verschillende prijs vragen voor hetzelfde product

opgelet!
Een monopolist kan niet een hele hoge prijs vragen, er spelen ook nog andere factoren een rol. (consumenten, concurrentie uit buitenland)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

marktevenwicht oligopolie
Iedere producent heeft een concurrent. Aanbieder kijkt niet naar de collectieve vraag, maar naar de residuele vraag. 

MO=MK
Mo wordt bepaald door de residuele vraag

Reactielijn= de lijn die het aantal producten aangeeft wat het ene bedrijf moet produceren om maximale winst te behalen bij een gegeven afzet van zijn concurrent.

Marktevenwicht is het snijpunt van beide reactielijnen 




Slide 14 - Slide

marktevenwicht monopolistsiche concurrentie
Er bestaat geen vraaglijn, dus de residuele vraaglijn wordt hiervoor gebruikt
MO=MK
 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Opdracht marktevenwicht volkomen concurrentie
formules:
Marktmacht= prijs-MK/prijsx100%
GTK= totale kosten/productie omvang (TK/q)
P= GTK
MK= extra totale kosten/ extra produceerde eenheid
GO= totale opbrengst/productieomvang
GO= TO/q= p x q/q= p
Winst= TO-TK
Maximale winst= MO=MK
Minimale kostprijs bij snijpunt, MK=GTK
TO= P x q
TK’=MK
TO’=MO
Marktevenwicht= Qa=Qv 












Slide 17 - Slide

Uitwerkingen
A. MO = MK ⇔ 56 = 4q ⇔ q = 14
TO = € 56 × 14 = € 784
TK = 2 × 142 + 98 = € 490
W = TO – TK = € 294

B. (€ 196 – € 56) × 3.500 × 0,5 = € 245.000

C. (€ 56 – € 0) × 3.500 × 0,5 = € 98.000 

F. MK = GTK ⇔ 4q = 2q + 98/ q ⇔ 2q = 98/ q ⇔ 2q2 = 98 ⇔ q2 = 49 ⇔ q = 7.
Bij q = 7 zijn de MK gelijk aan 4 × 7 = 28.
Ook geldt MO = MK, dus p = 28.
Invullen in de vraaglijn geeft 28 = –0,04Qv + 196 ⇔ Q = 4.200. Aantal aanbieders = 4.200/ 7 = 600.
Er waren al 250 aanbieders dus er treden 600 - 250 = 350 aanbieders tot de markt toe. 



Slide 18 - Slide

D, E

Slide 19 - Slide

Hoofdstuk 3: De overheid
Leerdoelen

  • Je kunt de redenen voor het voeren van economisch beleid onderbouwen.
  • Je kunt het effect op marktevenwichten berekenen van prijsregulering, van belastingen en van subsidies.
  • Je kunt de kenmerken van collectieve goederen beschrijven en uitleggen waarom de overheid deze goederen moet voortbrengen. 


Slide 20 - Slide

Er zijn drie redenen waarom de overheid ingrijpt in het vrijemarktevenwicht
  • Beperkte economische doelmatigheid
  • Bestaan van externe effecten
  • Politieke overwegingen 


Slide 21 - Slide

Vier beïnvloedingen wat de overheid kan doen tegen de ongewenste vrijemarkt
  • Wet- en regelgeving
Dit bepaalt eigenlijk wat aanbieders wel of niet mogen.
  • Prijsregulering
Dit betekent dat de overheid minimumprijzen of maximumprijzen vaststelt.
  • Heffen van belasting
Consumentenbelasting en producentenbelasting
  • Verstrekken van subsidies
 Door bijvoorbeeld subsidies te geven bij positieve externe effecten, kunnen zo marktfalen verminderen.
 







Slide 22 - Slide

Collectieve goederen 
De overheid brengt ook collectieve goederen voor. Dit zijn producten waar geen markt voor is. Er is wel vraag maar geen aanbod. Een collectief goed voldoet aan twee voorwaarden:

  • Niemand kan uitgesloten worden van consumptie.
  • Iedereen kan het goed consumeren wanneer hij dat wil. 

Slide 23 - Slide

Hoofdstuk 4: Internationale markten
Leerdoelen
• Je kunt de drie verklaringen van internationale handelsstromen beschrijven.

Slide 24 - Slide

Er zijn drie redenen voor het bestaan van internationale handelsstromen
• Het bestaan van comparatieve productievoordelen 
• Het bestaan van internationale oligopolies 
• Het bestaan van internationale productieketens 

Slide 25 - Slide

Inter-industriële handel
Internationale handel op basis van comparatieve productievoordelen. 
Producten in de ene industrie worden geëxporteerd en producten uit een andere industrie geïmporteerd. 

Slide 26 - Slide

Intra-industriële handel
Goederenstromen tussen landen van producten uit dezelfde industrie deze zijn ontstaan uit internationale oligopolie.
Vraag en aanbod is verstrekt over meerdere landen maar er is geen sprake van comparatieve productie voordelen. 

Slide 27 - Slide

Examen opgaven

Slide 28 - Slide