Brugklas Grammatica - naamwoordelijk gezegde kwintaal 5 2025

GRAMMATICA
Mevrouw Duinhouwer
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

GRAMMATICA
Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Slide

LESPROGRAMMA
  • Herhaling naamwoordelijk gezegde
 





Slide 2 - Slide

STARTOPDRACHT
Noteer in je schrift de antwoorden op deze vragen:
  1. Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde?
  2. Welke koppelwerkwoorden ken je nog?
  3. Geef aan: werkwoordelijk gezegde (wwg) of naamwoordelijk gezegde (ng) 
           a. Hij is erg boos op zijn zusje.
           b. Sofie zal altijd mijn beste vriendin blijven.
           c. Gio is een irritante vlogger.
           d. Elke dag maakt hij een nieuw filmpje. 
           e. Morgen ben ik jarig.
           f. Theo Maassen blijft een goede cabaretier.

Slide 3 - Slide

persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijk bepaling
wederkerende werkwoorden
Persoonsvorm = belangrijkste werkwoord (vraagproef, getalsproef, tijdsproef)
Onderwerp = wie/wat + gezegde?
Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden uit de zin.
Lijdend voorwerp = wat/wie + gezegde + onderwerp?
       Voorbeeld: ik geef een boek.
Meewerkend voorwerp geeft aan voor / aan wie iets bestemd is. Aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
      Voorbeeld: ik geef aan jou een boek.
Bijwoordelijke bepaling wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel. Maar ook: niet, wel, zeker, absoluut, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk 
Wederkerende werkwoorden verplichte (hoort bij het werkwoordelijk gezegde) en toevallige (hoort bij het lijdend voorwerp)

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Wat doet ze?
Wat is ze?
Gillen
Bang
Meisje
Bibberen
Alert
wegrennen

Slide 7 - Drag question

werkwoordelijk gezegde <-> naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is = naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Slide

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden ‘koppelen’ het onderwerp aan een toestand, functie, hoedanigheid of eigenschap. Het gaat er bij koppelwerkwoorden dus altijd om dat het onderwerp iets ís. 

De koppelwerkwoorden zijn: 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

Voorbeeld:
Zij is voorzitter => naamwoordelijk gezegde
is = koppelwerkwoord (werkwoordelijk deel)
voorzitter = naamwoordelijk deel 


Slide 9 - Slide

WG                                 NG
- DOE-zin
- Actie/handeling
- het OW DOET iets
- alleen maar werkwoorden 
- er kan een LV in staan 
- ZIJN-zin
- een vorm van zijn (KWW)
- Het OW IS iets
- bestaat uit werkwoorden 
   én naamwoorden (ZN of BN
   --> eigenschap/kenmerk
         van het OW) 
- bevat nooit een LV

Slide 10 - Slide

mama doet slapen
papa doet lopen
hondje doet blaffen
zusje doet springen
ikke doet eten

opa is lief
hondje is stout
banaan is geel
kiwi is lekker
zusje is moe

Slide 11 - Slide

De leerling is boos geworden.

pv?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 12 - Quiz

Welke is juist?
De leerling / is / boos / geworden.
De / leerling / is / boos / geworden.
De leerling is / boos / geworden.
De leerling / is / boos geworden.

Slide 13 - Poll

De leerling is boos geworden.

ow?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 14 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
timer
0:30
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 15 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 16 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde.  Ze zitten nooit allebei in de zin. 


Werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 17 - Slide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 18 - Quiz

Wat is juist?
Voor veel leerlingen / blijft grammatica / een moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica een / moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.

Slide 19 - Poll

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

ow?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 20 - Quiz

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!

Slide 21 - Quiz

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
blijft
B
blijft [een moeilijk onderdeel voor veel leerlingen]
C
blijft [voor veel leerlingen]
D
blijft [een moeilijk onderdeel]

Slide 22 - Quiz

koppelwerkwoorden (1/2)
Je leert 8 koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten en voorkomen.

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

Trucje!

Slide 23 - Slide

Koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, voorkomen.

Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

Trucje!

Slide 24 - Slide

Naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
Een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.

Kijk maar:

Ik / eet / een mandarijn.
ow: ik
wg: eet
lv: een mandarijn

Ik / ben / een mandarijn. 
ow: ik
ng: ben [een mandarijn]
lv: -


Slide 25 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De ijverige Hendirk bleek de beste van de klas met wiskunde.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 26 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Sophie bleef na de les nog even zitten.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 27 - Quiz

LAATSTE
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De moestuin is een grote puinhoop geworden.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 28 - Quiz

Opdracht
Naamwoordelijk gezegde 
LESBOEK 1A
Maak de instapopdracht 1 op bladzijde 179 
Maak opdracht 6 + 7 + 8 op bladzijde 182/183



Slide 29 - Slide

Noem twee dingen die je geleerd hebt vandaag.

Slide 30 - Mind map

Benoem één vraag die je de volgende les beantwoord wilt hebben.

Slide 31 - Mind map