4. SO y verbos irregulares

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

• Evaluación tarea 1 
• GPL 
• Tarea 2:  verbos irregulares
• Los medios de transporte
• Los deberes

Hoy en la clase de español

• Je maakt het SO met pen. 
• Alleen benodigdheden voor het SO liggen op je tafel. 
• Schrijf eerst je naam en achternaam op. 
• Zet 'm op jullie kunnen het! 

Klaar? 

Controleer of je alle vragen en je naam hebt ingevuld. 

Je mag nu in stilte werken aan een ander vak. 

                            (niet op je iPad)

La evaluación

knip.ldgo.nl

5 minuten pauze

Daarna door met tarea 2.

Los objetivos

de leerdoelen

Nuevos verbos irregulares

In de vorige periode heb je het werkwoord ir (=gaan) geleerd. 

Weet je de vervoegingen nog?

nieuwe onregelmatige werkwoorden

voy

vas

va

vamos

vais

van

Nuevos verbos irregulares

Coger = nemen of pakken

Seguir = volgen of doorgaan

Jugar = spelen

Conocer = kennen of leren kennen

klinkerwisseling

e > i

u > ue

¡A practicar!

Vul de juiste vorm van de werkwoorden ir, coger, seguir, jugar of conocer in.

¡A practicar!

Vul de juiste vorm van de werkwoorden ir, coger, seguir, jugar of conocer in.

vamos

Cogemos

voy

sigo

conozco

jugamos

conocemos

juegan

Neem eerst de rijtjes van 

ir, coger, seguir, jugar en conocer over in je schrift.

Belangrijk: leer ook de betekenissen van de werkwoorden!

zelfstandig oefenen

Maak de opdrachten op de volgende pagina's

1. juego 2. conocemos 3. van 4. sigues 5. voy 6. jugáis 7. conozco 8. sigue 9. vas 10. conocen 11. seguimos 12. juegan 

Tip: bij nosotros en vosotros komt er nooit een klinkerwisseling! 

Libro del alumno - pagina ciento dos (102)

a. voy

b. vas

c. va

d. vamos

e. vais

f. van

Bij het werkwoord ir hoeft er nergens een accent op!

página cuarenta y uno

a. yo vas > yo voy

b. tú voy > tú vas

c. Alba vamos > Alba va (Alba is een naam)

d. nosotros vais > nosotros vamos

e. vosotros vamos > vosotros vais 

f. ellos vas > ellos van 

a. conozco 

b. seguimos

c. cojo

d. juegan

e. vas

*yo

*nosotros

*yo

*ellos

*tú

a. conozo > conozco

b. voi > voy

c. sige > sigue

d. coje > coge 

e. juga > juega 

f. vas > vais

g. conozco > conoce (Juanito = él)

h. siguo > sigo 

i. juegamos > jugamos (nosotros en vosotros geen klinkerwissel)

Los medios de transporte

Vul met behulp van opdracht 1 op pagina 104 in je libro del alumno woordenlijst 3.1 in.

Los medios de transporte

• el autobús - de bus
  
• el taxi - de taxi
  
• el coche - de auto
  
• el avión - het vliegtuig
  
• el barco - de boot
  
• la moto - de motor
  
• el tren - de trein
  
• el metro - de metro
  
• la bicicleta - (meestal zeggen ze: bici) de fiets
  
• ir a pie - te voet gaan

quizlet.com

Los deberes

Maak de LessonUp les: 

Huiswerk: Aquí vivo yo - tarea 2

el miércoles, 25 de mayo, segunda hora