D gezegde les 2

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige les
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de kenmerken en onderdelen van een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen.


timer
10:00
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige les
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de kenmerken en onderdelen van een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen.


timer
10:00

Slide 1 - Slide

Schrijf op in je schrift.
Wat is het gezegde? Ng/wg?
  1. Gisteren was ik de hele dag heel erg vrolijk.
  2. Vandaag ga ik weer naar school fietsen.
  3. Wat heb je vandaag geleerd?
  4. Deze dag is heel snel voorbij gegaan.
  5. Door deze medicijnen word je slaperig.
timer
2:00

Slide 2 - Slide

Par. D
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Slide

Het verschil tussen ng en wg
  • Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt).
  • Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand (of iets) dóét.

Slide 4 - Slide

Stappenplan wg

  1. Bepaal het zelfstandig werkwoord (handeling). Let op scheidbare werkwoorden.
  2. Bepaal of er hulpwerkwoorden zijn.
-> werkwoordelijk gezegde
3. Kijk of in de zin:
► het woordje te voor een werkwoord staat;
► een wederkerend voornaamwoord staat;
► een vaste uitdrukking staat.
-> horen ook bij werkwoordelijk gezegde


Slide 5 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Slide

Naamwoordelijk gezegde (ng)
  • zegt iets over wat iemand is (of wordt of blijft).
  • bestaat uit één of meer werkwoorden en een naamwoord.
  • het belangrijkste ww is altijd een koppelwerkwoord (kww).
  • het kww koppelt een eigenschap (naamwoord) aan het onderwerp

Slide 7 - Slide

Koppelwerkwoorden(kww)
Zijn
Worden
A-
Blijven
Blijken
E-
Lijken
Schijnen
+ H D V (heten, dunken, voorkomen)
Het koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel. Het zegt wat het onderwerp IS of Wordt

Slide 8 - Slide

Stappenplan ng
1. Noteer pv en ow.
2. Staat er een kww in de zin? 
Nee -> wg
Ja -> is dit kww het belangrijkste ww in de zin? Ja -> dan ng
3. Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden. Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.

Slide 9 - Slide

Stappenplan ng:

Slide 10 - Slide


In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 11 - Slide

Vingers omhoog
Het werkwoordelijk gezegde zegt iets over wat het onderwerp ...

1. is
2. wordt
3. doet
4. blijkt te zijn

Slide 12 - Slide

Vingers omhoog
Het naamwoordelijk gezegde bevat altijd een ... 

1. hulpwerkwoord (hww)
2. zelfstandig werkwoord (zww)
3. koppelwerkwoord (kww)

Slide 13 - Slide

Wat is het gezegde? Ng/wg?
  1. Gisteren was ik de hele dag heel erg vrolijk.
  2. Vandaag ga ik weer naar school fietsen.
  3. Wat heb je vandaag geleerd?
  4. Deze dag is heel snel voorbij gegaan.
timer
2:00

Slide 14 - Slide

Opdracht
Par. D werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
maken opdr. 7 t/m 11

Je mag zachtjes met elkaar overleggen.
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Afsluiting

Slide 16 - Slide

Schrijf op in je schrift
Ik kan het werkwoordelijk gezegde in een zin herkennen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel

Slide 17 - Slide

Schrijf op in je schrift
Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel

Slide 18 - Slide

Hoe vind je dat je gewerkt hebt?
Teken een emoji in je schrift.
timer
1:00

Slide 19 - Slide