Werkwoorden Lowan de Seizoenen

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Werkwoorden

Lowan

de Seizoenen

schijnen

regenen

schijnen

de zon schijnt

de lampen schijnen

regenen

het regent

waaien

vriezen

waaien

ik  waai  van de fiets

de wind waait

jij /hij /zij waait

 

wij/jullie/zij waaien van de fiets

vriezen

het  vriest

stijgen

De temperatuur stijgt

dalen

De temperatuur daalt

De lift   stijgen/dalen

stijgen

ik stijg

jij/hij/zij stijgt

wij/jullie /zij stijgen

dalen

ik daal

jij /hij /zij daalt

wij/ jullie/ zij dalen

schaatsen

glijden

schaatsen

ik schaats

jij / hij / zij schaatst

wij / jullie/zij schaatsen

glijden

ik glijd

jij /hij/zij glijdt

wij/jullie/zij glijden

stormen

stormen

het stormt

ik

hij

waai

schijn

waait

schijnt

ik

jij

glijdt

schaatst

glijd

schaats

wij 

hij / het

stijgen

dalen

stijgt

daalt

het

regent

vriest

regenen

vriezen

stormt

stormen

de zon

1. schijn
2. schijnt

het

1. waaien
2. waait

het

1. dalen
2. daalt

ik

1. schaats
2. schaatst

het

1. stormt
2. stormen

ik

1. glijden
2. glijd

het

1. regenen
2. regent

hij

1. glijd
2. glijdt

hij

1. schaatst
2. schaats

het

1. stijgt
2. stijgen

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!

Docent noemt:

ik, jij, hij, zij, wij, jullie of zij.

Of het!