Waar let je op bij poëzieanalyse?
1. Taalkundige kenmerken (zinsbouw, woordkeuze, betekenissen woorden, werkwoordstijden, ambiguïteit)
2. Poëtische kenmerken (metaforen, rijm, bladspiegel, strofes, enjambement, herhaling, het symbolisch gebruik van interpunctie)
3. Context (kennis over de auteur, de dichtbundel, de tijd waarin het gedicht verschenen is)
4. Inkleuring van de lezer: interpretatie als spiegel van het eigen ik