This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Deze hond is niet heel oud.
A
This dog is very old.
B
This dog isn’t very old.
C
This dog isn’t old.
D
This dogn’t is very old.
Slide 1 - Quiz
Deze vogels eten geen vlees.
A
These birds don’t eat meet.
B
These birds doesn’t eat meet.
C
These birds don’t eat meat.
D
These birds doesn’t eat meat.
Slide 2 - Quiz
Deze vogels zijn niet gevaarlijk.
A
These birds aren’t dengerous.
B
These birds aren’t dangerus.
C
These birds aren’t dangeroos.
D
These birds aren’t dangerous.
Slide 3 - Quiz
Haar konijn kent geen kunstjes.
A
Her rabbit doesn’t know any tricks.
B
Her rabit doesn’t know any tricks.
C
Her rabbit doesn’t know any triks.
D
Her rabbit does know any tricks.
Slide 4 - Quiz
Mijn favoriete dier is een dolfijn.
A
My favourite animal is a dolphin.
B
My favourite animals is a dolphin.
C
My favorit animal is a dolphin.
D
My favourite animal is a dolpin.
Slide 5 - Quiz
Ontkenningen met 'do'
Als er geen vorm van be (am, is, are), have got, has got of can/could in de zin staat, dan gebruik je don’t of doesn’t om ontkenningen te maken. Bij I, you, we en they zet je don’t voor het werkwoord.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Ontkenningen met 'do'
Bij he, she en it zet je doesn’t voor het werkwoord. Bij doesn’t verandert het werkwoord in het hele werkwoord.