Herhaling Grammatik 4T/4H/5H

<3lich Willkommen! 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

<3lich Willkommen! 

Slide 1 - Slide

Das Programm für Heute
  • Herhaling 4T/4H haben, sein & werden
  • Herhaling 5H e/i Wechsel & a/ä Wechsel 
 


Slide 2 - Slide

Am Ende der Stunde:


- Ik weet de twee betekenissen van het ww werden.

- Ik kan het werkwoord werden vervoegen in de t.t en v.t.

-Ik weet de vervoegingen van de werkwoorden haben & sein zowel in de tegenwoordige tijd als in de verleden tijd. 


Slide 3 - Slide

Wortschatz
10 minuten zelfstandig leren:
Kirsten: Lernliste de verkoper t/m de 's avonds N-D blz 48


Jurre, Remco, Geert Jan & Roos: al t/m wennen aan N-D blz 57

Danique & Yorben: de sollicitatie t/m solliciteren N-D blz 55









timer
10:00

Slide 4 - Slide

Weißt du noch?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 7 - Drag question

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 8 - Drag question

Ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
war
waren
waren
wart
war
warst

Slide 9 - Drag question

Ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hatten
hatten
hattet
hatte
hattest

Slide 10 - Drag question

ik was =

Slide 11 - Open question

jullie hadden =

Slide 12 - Open question

jij had =

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

Het werkwoord werden
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden

Slide 15 - Drag question

werden (ich)
1/10
A
werde
B
wirde
C
werd
D
wird

Slide 16 - Quiz

werden (ihr)
2/10
A
wirdet
B
werd
C
werdet
D
werdt

Slide 17 - Quiz

werden (du)
3/10
A
werdest
B
wirst
C
wirdst
D
wirdest

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

werden - ovt: worden
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wurde
wurdest
wurde
wurden
wurdet
wurden

Slide 20 - Drag question

Slide 21 - Slide

Wat is de goede vervoeging?
Du
A
fahrst
B
fährt
C
fährest
D
fährst

Slide 22 - Quiz

Vul de goede vervoeging in.
Er
A
fallt
B
fält
C
fällt
D
vällt

Slide 23 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in:
Usain ....... sehr schnell.
A
lauft
B
läuft
C
löp
D
läufst

Slide 24 - Quiz

Welke 3 werkwoorden hebben een lange klank, maar krijgen een i?

Slide 25 - Mind map

Welke 3 werkwoorden hebben geen e/i Wechsel?

Slide 26 - Mind map

E/i-Wechsel
(2 uitzonderingen)
1. De sterke ww geben, nehmen en treten 
    hebben een lange klank, maar krijgen een i 
    ipv een ie.
   Nehmen - du nimmst
   Geben - du gibst
2. De sterke ww gehen en (ver)stehen 
     hebben geen e/i-Wechsel. 
    Gehen -  du gehst

Slide 27 - Slide

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 28 - Quiz

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in.
Mein Onkel .......... gut Deutsch
A
sprecht
B
spriecht
C
spreekt
D
spricht

Slide 30 - Quiz

Du ........... jetzt mein Gesicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 31 - Quiz

Du ......... mir ein Geschenk.
A
gebst
B
gibst
C
gibt

Slide 32 - Quiz

Bij welke 3 sterke werkwoorden met een 'e' in de stam vindt er geen e/i- wissel plaats?
A
sehen, geben, bewegen
B
stehen, lesen, gehen
C
stehen, gehen, bewegen
D
gehen, sehen, geben

Slide 33 - Quiz