blok 3 grammatica 2kmb

Welkom!
- pak je leesboek
- grammatica zinsdelen uitleg
- blok 3, blz. 117
- opdracht 1,2,3,5,6, 

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
- pak je leesboek
- grammatica zinsdelen uitleg
- blok 3, blz. 117
- opdracht 1,2,3,5,6, 

Slide 1 - Slide

Terugblik
Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de zin?
De hond pakte het propje op.

Slide 3 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin?
Mounir gooit zijn schooltas op zijn bed.

Slide 4 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin?
Ruimen jullie de tafel op?

Slide 5 - Open question

Wat is het wwg in de zin?
De directeur wil de leerlingen vandaag vrij geven.

Slide 6 - Open question

Wat is het wwg in de zin?
Ik heb eindelijk de weggevlogen vogel te pakken.

Slide 7 - Open question

Wat is het wwg in de zin?
De politie heeft de ruzie kunnen oplossen.

Slide 8 - Open question

Wat is het onderwerp in de zin?
Hoeveel geld kost dat?

Slide 9 - Open question

Wat is het onderwerp in de zin?
De motorclub geeft een feestje aan het einde van het jaar.

Slide 10 - Open question

Wat is het lv in de zin?
Wouter vond een appel in zijn kluisje.

Slide 11 - Open question

Staat er een lv in de zin?
Gelukkig heeft de baby goed geslapen.
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp komt alleen voor bij werkwoorden die iets doen. Het lijdend voorwerp is altijd de "iets" of "iemand" die gedaan wordt. Sommige werkwoorden hebben nooit een lijdend voorwerp, sommige werkwoorden soms, sommige a

Slide 13 - Slide

Staat er een lv in de zin?
Gelukkig heb ik mijn tas op school.
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Hoort bij dit werkwoord een lijdend voorwerp?
fietsen
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Hoort bij dit werkwoord een lijdend voorwerp?
reizen
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Hoort bij dit werkwoord een lijdend voorwerp?
bedanken
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Welk woordsoort is "astronaut"?
De astronaut vliegt met hoge snelheid door de ruimte.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 18 - Quiz

Welke woordsoort is "vliegt"?
De astronaut vliegt met hoge snelheid door de ruimte.
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz

Welke woordsoort is "met"?
De astronaut vliegt met hoge snelheid door de ruimte.
A
werkwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 20 - Quiz

Welke woordsoort is "hoge"?
De astronaut vliegt met hoge snelheid door de ruimte.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 21 - Quiz

Welke woordsoort is "snelheid"?
De astronaut vliegt met hoge snelheid door de ruimte.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 22 - Quiz

Welke woordsoort is "door"?
De astronaut vliegt met hoge snelheid door de ruimte.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 23 - Quiz

Welke woordsoort is "de"?
De astronaut vliegt met hoge snelheid door de ruimte.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 24 - Quiz

Welke woordsoort is "ruimte"?
De astronaut vliegt met hoge snelheid door de ruimte.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 25 - Quiz

Leerdoel van deze les
Je kan verschillende woordsoorten in een zin benoemen.

Slide 26 - Slide

Voorzetsels zijn woorden die voor een lidwoord en een zelfstandig naamwoord kunnen staan. 

Ze helpen om de precieze tijd, plaats of richting aan te geven.

Tip:
Past het woord voor de doos of de vakantie dan is het een voorzetsel.

Slide 27 - Slide

Zelfstandige verwerking
  • Opdracht 12, 13 en 14 vanaf bladzijde 122

Slide 28 - Slide