Herhaling lezen

Herhaling lezen
1 / 60
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 60 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling lezen

Slide 1 - Slide

Herhaling lezen

Slide 2 - Slide

Artikel
Een artikel is een informatieve tekst met vooral objectieve informatie. In een artikel geeft de schrijver uitleg over een onderwerp. Een artikel wordt ook wel een uiteenzetting genoemd.

Slide 3 - Slide

Een artikel kan:
• een verklaring geven van een verschijnsel, bijvoorbeeld: 
   opwarming van de aarde;
 • het antwoord geven op een feitelijke vraag, bijvoorbeeld: 
    Hoe ontstaat een regenboog? 
• oorzaken en gevolgen behandelen van een probleem, bijvoorbeeld: 
   de toename van ‘gossip-kanalen’ op TikTok
  • uitleg geven over de inhoud en de resultaten van een onderzoek, bijv.
     het leesniveau van jongeren

Slide 4 - Slide

Hoe wordt een artikel ook wel genoemd?
A
verslag
B
betoog
C
uiteenzetting
D
beschouwing

Slide 5 - Quiz

Het onderwerp is waar een tekst over gaat. Waar vind je het onderwerp meestal?
A
(onder)titel
B
(onder)titel en/of in de inleiding
C
slotalinea
D
inleiding

Slide 6 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte
• Het onderwerp is waar een tekst over gaat. Je vindt het onderwerp meestal in de (onder)titel van de tekst en/of in de inleiding. Het onderwerp formuleer je in één of enkele woorden.

De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt. Meestal vind je de hoofdgedachte in de inleiding of in het slot. Soms ook moet je de informatie in de inleiding en het slot combineren. Je formuleert de hoofdgedachte in één of twee zinnen.

Slide 7 - Slide

Wat is de hoofdgedachte?

Slide 8 - Open question

Opbouw alinea: kernzin
Elke (lange) tekst is opgebouwd uit alinea’s. In bijna elke alinea staat een kernzin. 
• belangrijkste informatie van de alinea. De rest van de alinea is een uitleg van de kernzin. 
• soms een vraag
• eerste, tweede of laatste zin van een alinea 

Slide 9 - Slide

Wat is de kernzin?
Antwoord
De kernzin is de eerste zin: ‘Als het … Europa.'
 Wat is de kernzin?

Slide 10 - Slide

Nieuwsbericht
Kenmerken:

Bestaat uit twee delen waarin de 5WH1-vragen worden verwerkt:

WIE, WAT, WAAROM, WAAR, WANNEER, HOE

1. inleiding (lead) > belangrijkste informatie: wie, wat, waar, wanneer;
2. kern > geeft antwoord op de 5W1H-vragen: waarom, hoe?



Slide 11 - Slide

Functies van inleiding en slot
De inleiding is ook altijd bedoeld om de aandacht te trekken

Inleiding
Slot
Het onderwerp noemen
Een conclusie of samenvatting geven
De aanleiding noemen
Een advies of waarschuwing geven
De centrale vraag stellen
Een toekomstverwachting uitspreken
De mening van de schrijver geven
Een samenvatting geven
Een persoon of personen introduceren
Functies van inleiding en slot

Slide 12 - Slide

In de laatste alinea staat nog nieuwe informatie. De tekst heeft dus....
A
een tweedeling
B
een driedeling

Slide 13 - Quiz

Welk tekstdoel hoort er bij de tekstvorm 'Nieuwsbericht'?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 14 - Quiz

Elk krantenartikel is een nieuwsbericht.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

In de krant staat een korte tekst over iets wat net gebeurd is. Wat is de tekstvorm?

Slide 16 - Open question

In de krant staat een tekst met achtergrondinformatie. Wat is de tekstvorm?

Slide 17 - Open question

Nieuwsbericht
Overige tekstvorm
Het klimaatprobleem
Auro rijdt water in langs snelweg
De tien populairste zangers van Nederland
Zin en onzin van spaaracties
Nederland niet naar WK
Ambtenaar op straat aangevallen
Moet de Paus de regels aanpassen?

Slide 18 - Drag question

Tekstdoel, tekstsoort, tekstvorm
Bij elk tekstdoel hoort een tekstsoort en bij elke tekstsoort horen verschillende tekstvormen. Bijvoorbeeld:

tekstdoel - activeren
tekstsoort - activerende tekst
tekstvorm - advertentie, affiche, folder, reclametekst

Kun je dit rijtje nog eens maken met het tekstdoel informeren?

Slide 19 - Slide

Kan een tekst meerdere tekstdoelen hebben?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Opdracht 9a: Horen de woorden bij objectief of subjectief?
subjectief
objectief
feitelijk
bevooroordeeld
gekleurd
neutraal
onpartijdig
partijdig
persoonlijk
vooringenomen
zakelijk

Slide 21 - Drag question

Objectief
Subjectief
bevooroordeeld
feitelijk
neutraal
partijdig
persoonlijk
zakelijk
ingezonden brief
nieuwsbericht
uiteenzetting
betoog

Slide 22 - Drag question

Hoe herken je het leespubliek van een tekst?
Kijk naar:
  • de bron 
  • het onderwerp
  • het taalgebruik
  • de aanspreekvorm (u of jij)
  • de afbeeldingen 

Slide 23 - Slide



Voor welk leespubliek is de tekst geschreven?

A
ouders
B
studenten
C
kinderen/jongeren
D
meisjes

Slide 24 - Quiz

Om mijn spelling te verbeteren, gebruik ik een online cursus spelling.
A
oorzaak/gevolg
B
reden
C
doel/middel
D
toelichting

Slide 25 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
reden
echter
maar
ook
namelijk
daarnaast
want

Slide 26 - Drag question

Net als in veel landen is het in Nederland verboden mensen te discrimineren op grond van ras.
A
vergelijkend
B
oorzaak/gevolg
C
toelichtend
D
voorwaardelijk

Slide 27 - Quiz

Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
voorwaarde
D
reden

Slide 28 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar de bijpassende signaalwoorden. 
opsomming
voorbeeld
tegenstelling
oorzaak-gevolg
bijvoorbeeld
bovendien
daardoor

doordat
zo
zodat
maar
ten eerste
echter 

Slide 29 - Drag question

Waarom gebruiken we verwijswoorden?
A
Omdat dat leuk is.
B
Omdat mevrouw Groen dat zegt.
C
Omdat er anders veel herhalingen in de tekst voorkomen.

Slide 30 - Quiz

Vanwege het lawinegevaar konden we niet gaan langlaufen.
A
oorzaak-gevolg
B
vergelijking
C
tegenstellend
D
concluderend

Slide 31 - Quiz

Vorig jaar snapte ik natuurkunde nog, maar nu snap ik er niks meer van.
Het signaalwoord 'maar' geeft een....
A
oorzakelijk verband aan
B
opsommend verband aan
C
tegenstellend verband aan
D
redengevend verband aan

Slide 32 - Quiz

Afgelopen nacht viel er meer dan een meter sneeuw. Daardoor stortte het dak van onze schuur in.
Het signaalwoord 'daardoor' geeft een....
A
opsommend verband aan
B
oorzakelijk verband aan
C
redengevend verband aan
D
vergelijkend verband aan

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide

Wat voor soort tekst is tekst 2?
A
Artikel
B
Instructie
C
Gebruiksaanwijzing
D
Reclame

Slide 35 - Quiz

Wat is het verband in alinea 2?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
vergelijking

Slide 36 - Quiz

Wat doe je als je een ei scheidt?
A
Je roert het eiwit en het eigeel door elkaar.
B
Je splitst het eiwit van het eigeel.

Slide 37 - Quiz

Wat is een kernzin?
A
Hetzelfde als een structurerende zin
B
Belangrijkste zin van een alinea
C
Een zin met de kern van het verhaal
D
De kern van een zin met de belangrijkste informatie.

Slide 38 - Quiz

Wanneer is een titel pakkend?
A
Wanneer je uit de titel op kunt maken waar de tekst over gaat.
B
Wanneer de titel een van de deelonderwerpen bespreekt.
C
Wanneer de titel terug te vinden is in de tekst.
D
Wanneer de titel zorgt dat de lezer er iets bij voelt.

Slide 39 - Quiz

Feitelijke argumenten zijn subjectief.
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quiz

Wat is het onderwerp?
A
Een examenverbod voor slechte leerlingen
B
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
C
Geen examen voor slechte leerling
D
Leerlingen met slechte cijfers mogen geen examen doen

Slide 41 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
A
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
B
Een school mag een leerling adviseren af te zien van examen
C
Vijf leerlingen meldden zich de afgelopen maand bij het LAKS
D
Om een hoog slagingspercentage te garanderen, weigeren scholen leerlingen met slechte cijfers examen te laten doen.

Slide 42 - Quiz

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel.
Amuseren
Informeren
overtuigen
Activeren
Reclamefolder
Stripverhaal
oproep lid te worden
Handleiding
nieuwsbericht
Recept
klachtenbrief
poster
roman
ingezonden brief
Verslag
essay

Slide 43 - Drag question

Juist of onjuist?: Een betoog heeft meestal een driedeling.
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quiz

Wat is het verschil tussen objectieve/feitelijke en subjectieve/waarderende argumenten (informatie)?

Slide 45 - Open question

Kan in een betoog objectieve informatie staan? Leg je antwoord uit

Slide 46 - Open question

Ik zou die trui niet kopen, want hij is echt te duur.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 47 - Quiz

Ik ga liever naar café Rosa, want dat is minder ver fietsen vanaf mijn huis.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 48 - Quiz

Veel ontbijtgranen zijn ongezond, want slechts 44% van de ontbijtgranen in de winkel krijgt volgens de Consumentbond de hoogste beoordeling (een A) voor gezonde ingrediënten.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 49 - Quiz

Mag je in de inleiding je standpunt al vermelden?
A
Ja
B
Nee
C
Mag je zelf weten
D
Ja, dat moet zelfs!

Slide 50 - Quiz

Hoe noem je een argument dat niet voor jouw stelling is?
A
conclusie
B
tegenargument
C
anti-argument
D
weerlegging

Slide 51 - Quiz

Hoe noem je de ontkrachting van een tegenargument?
A
zwakke argumentatie
B
contra-argumentatie
C
weerlegging
D
redenering

Slide 52 - Quiz

Je mag in het slot geen nieuwe argumenten meer noemen.
A
waar
B
niet waar

Slide 53 - Quiz

Wat is de beste slotzin?
A
Groetjes!
B
Hoop dat u het leuk vond. ;)
C
Een passende uitsmijter
D
Dit is geschreven door Danny

Slide 54 - Quiz

Wat bedoelen we eigenlijk met 'een uitsmijter'?
A
Een origineel verhaaltje
B
Een pakkende slotzin
C
Een dubbelzinnige opmerking
D
Een synoniem

Slide 55 - Quiz

Wat voor reclame zie je in de volgende filmpjes?

Commerciële of Ideëele reclame?

Slide 56 - Slide

Slide 57 - Video

Is deze commercial ideële of commerciële reclame?
A
Ideële reclame
B
commerciële reclame

Slide 58 - Quiz

Slide 59 - Video

Is deze commercial ideële of commerciële reclame?
A
Ideële reclame
B
commerciële reclame

Slide 60 - Quiz