4.1 dl2

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
4.1 Van eicel tot baby
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
4.1 Van eicel tot baby

Slide 1 - Slide

Deze les:
- Terugblik 4.1 dl1; Quiz en begrippencheck
- ld 3: Geslachtsorganen bouw: 
Kruidnoten Race! Jongens tegen Meisjes
- ld 3: Geslachtsorganen functies m/v
- ld 4: Geslachtskenmerken + oefening

Slide 2 - Slide

Waar vindt de bevruchting meestal plaats?
A
In het ovarium
B
In de eileider
C
In de baarmoeder
D
In de vagina

Slide 3 - Quiz

Welk hormoon produceren de buitenste cellen van de blastula?

Slide 4 - Open question

Door welk bloedvat stroomt bloed van de placenta naar het embryo?
A
navelstrengslagaders
B
navelstrengader

Slide 5 - Quiz

Het bloed van de moeder gaat via de placenta door het kind.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Waar bevinden zich tijdens de zwangerschap bloedvaten van zowel de moeder als het ongeboren kind?

A
Alleen in de placenta
B
Alleen in de navelstreng
C
Zowel in de placenta als in de navelstreng
D
Alleen in de wand van de baarmoeder

Slide 7 - Quiz

Welke weg legt een zaadcel na zaadlozing af?
A
vagina - baarmoedermond-baarmoeder- eileider
B
baarmoeder - vagina - eileider
C
baarmoedermond- eileider - baarmoeder - vagina
D
vagina - baarmoeder - eileider - baarmoedermond

Slide 8 - Quiz

Als bij een vrouw een bevruchte eicel voorkomt, waar bevindt deze bevruchte eicel zich dan gewoonlijk?
A
Baarmoeder
B
Eileider
C
Vagina
D
Ovarium

Slide 9 - Quiz

Hoe beweegt de bevruchte eicel zich naar de baarmoeder?
A
Met behulp van spieren in de baarmoederwand
B
met behulp van trilharen in de eileider
C
met behulp van vloeistof in de eileider
D
met behulp van zaadcellen in de eileider

Slide 10 - Quiz

Nadat de zaadcel de eicel heeft bevrucht ontstaan er delingen.
Hoe heten deze delingen?
A
Embryonale delingen
B
Reductiedelingen
C
Klievingsdelingen
D
Gewone celdelingen

Slide 11 - Quiz

Wat zijn klievingsdelingen?
A
Delingen waarbij de cellen hard groeien
B
Delingen waarbij de cellen niet groeien
C
Delingen waarbij een klein deel van de cellen groeit
D
Delingen waarbij de cellen steeds kleiner worden

Slide 12 - Quiz

Zijn de klievingsdelingen een voorbeeld van mitose?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Wat is innesteling?
A
Bevruchte eicel zet zich vast in het baarmoederslijmvlies
B
De bevruchte eicel gaat door de eileider
C
De kern van de eicel smelt met de kern van de zaadcel
D
Bevruchte eicel zet zich vast in de eileider

Slide 14 - Quiz

Bij welke week in je zwangerschap wordt een embryo een foetus?
A
11
B
18
C
24
D
37

Slide 15 - Quiz

Vindt bij een zwangere vrouw menstruatie plaats? En ovulatie?
A
Zowel menstruatie als ovulatie
B
Wel menstruatie maar geen ovulatie.
C
Wel ovulatie maar geen menstruatie.
D
Geen menstruatie en geen ovulatie.

Slide 16 - Quiz

Hoe komt een baby van afvalstoffen af
A
Via de mond
B
Via het vruchtwater
C
Via de baarmoeder
D
Via de placenta

Slide 17 - Quiz

Welk bloedvat vervoerd zuurstofrijk bloed naar de baby en van wie is dit bloed
A
Navelstrengader bloed van de moeder
B
Navelstrengslagader bloed van de moeder
C
Navelstrengader bloed van de baby
D
Navelstrengslagader bloed van de baby

Slide 18 - Quiz

Leg begrippen uit aan elkaar (5 min)
zygote
placenta
klievingsdeling
ovulatie
blastula
menstruatie
innesteling
foetus
navelstreng
bevruchtingsmembraan
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Leerdoelen 4.1
1. Je beschrijft het bevruchtingsproces en de embryonale ontwikkeling bij de mens
2. Je beschrijft de bouw en functie van de placenta en de navelstreng en je legt verband tussen de leefstijl van de moeder en de ontwikkeling van het embryo en de foetus. 
3. Je beschrijft de ontwikkeling, bouw en werking van de voortplantingsorganen en de vorming van de secundaire geslachtskenmerken. 
4. Je licht toe wat tertiaire geslachtskenmerken zijn, hoe seksuele geaardheid kan verschillen en wat ongewenste intimiteiten zijn. 


Slide 20 - Slide

Aanleg gelachtsorganen
Jongens hebben chromosomen X en Y, meisjes hebben XX.
Bij aanwezigheid van een Y chromosoom is een SRY gen actief. Dit zorgt voor de ontwikkeling van testes (zaadballen) rond de 6e week van de zwangerschap.

Slide 21 - Slide

Bestudeer 4.1 bron 4, BINAS 86A1 en B1: Geslachtsorganen Man & Vrouw

Maak twee jongens en twee meiden groepen. 
Doe de boeken DICHT!
---> Kruidnoten Race!
timer
5:00

Slide 22 - Slide

Kruidnoten Race!
jongensgroep 1: geslachtsorgaan vrouw

meidengroep 1: geslachtsorgaan vrouw
meidengroep 2: geslachtsorgaan man

Benoem in 5 min zo veel mogelijk van de volgende onderdelen!
Vrouw: nummers 5 t/m 15
Man: nummers 2 t/m 12 + 15
timer
5:00

Slide 23 - Slide

Vrouw: nummers 5 t/m 15

Slide 24 - Slide

Man: nummers 2 t/m 12 + 15

Slide 25 - Slide

Urinebuis
korter bij vrouwen-> grotere kans op blaasontsteking. 
Vagina: lage pH (3,8 - 4,5) door melkzuurbacteriën voorkomt ontwikkeling ongewenste schimmels en bacteriën.
Maagdenvlies = geen vlies! randje slijmvliesweefsel 

BINAS 86B1

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Voor de geboorte dalen de zaadballen in vanuit de buikholte in het scrotum (balzak).
Zaadcellen optimumtemperatuur: ongeveer 35°C (regeling via spiertjes in de balzak)





BINAS 86A1

Slide 28 - Slide


Bij een erectie vullen de zwellichamen zich met bloed
Zaadlozing: spiertjes rondom bijbal (opslag zaadcellen) trekken samen 





BINAS 86A1

Slide 29 - Slide

Sperma = Zaadcellen met vocht van prostaatklier en zaadblaasje





BINAS 86A1

Slide 30 - Slide

Functies geslachtsorganen 
man oefenen --> 

link volgende slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

Huiswerk
Afronden 4.1, opdrachten bij leerdoelen 3 + 4

Slide 33 - Slide