5.1 Genotype en fenotype 2HV

B1 Genotype en fenotype
  • Jas in je kluis
  • Spullen op tafel
       Laptop/Leerwerkboek
       Schrift
  • Tas van tafel
  • Lees blz. 96 t/m 98
timer
5:00
Kennen/Kunnen
  • Begrijpen: Ik kan uitleggen dat elke lichaamscel het complete DNA van een organisme bevat door dit in eigen woorden duidelijk te maken
  • Begrijpen: Ik kan uitleggen waar in een cel het DNA ligt en hoe je het kunt vinden door de juiste celonderdelen te benoemen en hun rol te beschrijven.
  • Begrijpen: Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen genotype en fenotype door beide begrippen goed te omschrijven en te vergelijken.
  • Toepassen: Ik kan voorbeelden geven van hoe het uiterlijk (fenotype) van een organisme kan veranderen door invloeden uit de omgeving correct te benoemen.
  • Begrijpen: Ik kan uitleggen hoe cellen alleen de genen gebruiken die ze nodig hebben door voorbeelden te geven van cellen in het lichaam.
  • Analyseren: Ik kan uitleggen of een eigenschap erfelijk is of komt door omgeving of aanleren, door verschillende voorbeelden correct te beoordelen.

Huiswerk T5 B1
Opdr. 1-8, (5)
OF uitdaging
Opdr. 1, 6-10
1 / 15
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

B1 Genotype en fenotype
  • Jas in je kluis
  • Spullen op tafel
       Laptop/Leerwerkboek
       Schrift
  • Tas van tafel
  • Lees blz. 96 t/m 98
timer
5:00
Kennen/Kunnen
  • Begrijpen: Ik kan uitleggen dat elke lichaamscel het complete DNA van een organisme bevat door dit in eigen woorden duidelijk te maken
  • Begrijpen: Ik kan uitleggen waar in een cel het DNA ligt en hoe je het kunt vinden door de juiste celonderdelen te benoemen en hun rol te beschrijven.
  • Begrijpen: Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen genotype en fenotype door beide begrippen goed te omschrijven en te vergelijken.
  • Toepassen: Ik kan voorbeelden geven van hoe het uiterlijk (fenotype) van een organisme kan veranderen door invloeden uit de omgeving correct te benoemen.
  • Begrijpen: Ik kan uitleggen hoe cellen alleen de genen gebruiken die ze nodig hebben door voorbeelden te geven van cellen in het lichaam.
  • Analyseren: Ik kan uitleggen of een eigenschap erfelijk is of komt door omgeving of aanleren, door verschillende voorbeelden correct te beoordelen.

Huiswerk T5 B1
Opdr. 1-8, (5)
OF uitdaging
Opdr. 1, 6-10

Slide 1 - Slide

Een mens heeft .. chromosomen in elke cel. (getal)

Slide 2 - Open question

Denken-Delen-Uitwisselen
  • Denken: Werk zelfstandig de opdracht uit.
  • Schrijf alle letters van het alfabet op een bladzijde in je schrift
  • Bedenk en schrijf per letter een eigenschap van jezelf (bijvoorbeeld: blond, blauwe ogen, slank, slim, etc.)
  • Delen: Vergelijk met je buur, vul aan en verbeter. 
  • Uitwisselen: Klassikaal bespreken.
  • Welke van deze eigenschappen zijn erfelijk?
timer
2:00

Slide 3 - Slide

In hoeverre bepaalt jouw DNA jouw:
Haarkleur
Niet
Een beetje
Veel
Haarkleur wordt alleen door DNA bepaald

Slide 4 - Poll

In hoeverre bepaalt jouw DNA jouw:
Lichaamslengte
Niet
Een beetje
veel
Lengte wordt alleen door DNA bepaald

Slide 5 - Poll

In hoeverre bepaalt jouw DNA jouw:
Lichaamsgewicht
Niet
Een beetje
Veel
Gewicht wordt alleen door DNA bepaald

Slide 6 - Poll

In hoeverre bepaalt jouw DNA jouw:
seksuele oriëntatie (hetero, homo, etc.)
Niet
Een beetje
Veel
seksuele oriëntatie wordt alleen door DNA bepaald

Slide 7 - Poll

DNA
  • Mensen: 46 chromosomen in elke lichaamscel
  • DNA vormt code voor eigenschappen (bijv. blauwe ogen)
  • Complete DNA-code = Genotype
  • Genotype ontstaat tijdens bevruchting
Elke lichaamscel bevat je volledige DNA
Als je het DNA van 1 cel zou uitrollen en meten, is het ongeveer 2 meter aan DNA
Als je al het DNA uit je lichaam zou uitrollen zou je daarmee 20x van de aarde naar zon kunnen.
Lichaamscellen zijn alle cellen die deel zijn van jouw lichaam.
Bijv: darmcellen, huidcellen, oogcellen, spiercellen, hersencellen, etc.

Geslachtscellen (eicellen en zaadcellen) zijn de uitzondering, deze bevninden zich wel in je lichaam, maar zijn er geen deel van. Deze cellen bevatten altijd de helft van het aantal chromosomen
Genotype = alle erfelijke informatie in je DNA.
Je lichaam gebruikt het genotype om te kunnen functioneren, hierin staat hoe je lichaam moet worden opgebouwd, maar ook hoe alles moet blijven werken.

Je kunt het Genotype vergelijken met een kookboek met daarin recepten. Je lichaam gebruikt al deze recepten om te weten hoe het alle onderdelen van je lichaam moet maken en laten werken.
Voorbeelden
Jouw genotype heeft invloed op ....
(invloed betekent dat de mate waarin het genotype dit bepaalt sterk kan wisselen)
  • Hoe lang je wordt
  • Hoe makkelijk je aankomt/afvalt
  • Hoe veel talent je hebt voor bepaalde sporten
  • Welke kleur ogen je hebt
  • Of je aanleg hebt voor bepaalde ziekten
  • Je gender/seksuele orientatie

Slide 8 - Slide

Genotype/DNA bepaalt niet alles!
Hoe kun je zelf je lichaam laten veranderen?

Slide 9 - Open question

Fenotype
  • Je uiterlijk      = fenotype
  • Fenotype bepaald door: genotype (DNA) en invloeden uit de omgeving
Denk aan:
  • Het weer
  • Leefstijl
  • Leefomstandigheden

Fenotype=genotype+omgeving
Het gaat hier niet alleen om je buitenkant, maar ook hoe je helemaal van binnen in elkaar zit en hoe de verschillende delen van je lichaam functioneren
!
Voorbeelden
  • Door de zon wordt je huid bruin
  • Als je je haar verft, heeft het tijdelijk een andere kleur
  • Als je alle dagen te veel eet, dan kom je aan
  • Als je veel gaat sporten, dan val je af/wordt je gespierder
  • Als je als kind altijd veel te weinig eet, dan zul je minder lang worden (als dat je had kunnen worden) 

Slide 10 - Slide

Aan of uit
  • Gen = erfelijke informatie van 1 eigenschap
  • Elke cel bevat alle genen (complete genotype)
  • Genen kunnen uit of aan staan.
  • Afhankelijk van soort cel en plek in lichaam
bijv: maagcel : genen voor haarkleur staan uit
          maagcel : genen voor productie maagzuur staan aan
Aan = Ze maken/doen datgene waar ze mee te maken hebben
Uit = Ze maken/doen niets
!
voorbeelden
  • Gen voor haarkleur
  • Gen voor oogkleur
  • Gen voor lichaamslengte
  • Gen voor voet maat
  • Gen voor speekselproductie

Slide 11 - Slide

Ga aan de slag met: T5 B1
  • Blz. 96 t/m 102
  • Maken Opdr. 1-8, (5)
OF uitdaging
  • Opdr. 1, 6-10

Klaar met het bovenstaande?
  • Verder werken/lezen
  • Samenvatten
  • Ander huiswerk
  • Boek lezen
Zs = Werken in stilte
  • Geen vinger opsteken
  • Aan het werk
  • Stil en stoor niemand
  • Blijf op je plek
timer
6:00

Slide 12 - Slide

Ga aan de slag met: T5 B1
  • Blz. 96 t/m 102
  • Maken Opdr. 1-8, (5)
OF uitdaging
  • Opdr. 1, 6-10

Klaar met het bovenstaande?
  • Verder werken/lezen
  • Samenvatten
  • Ander huiswerk
  • Boek lezen
Zf = Werken met fluisteren
  • Geen vinger opsteken
  • De docent komt langs
  • Aan het werk
  • Fluister alleen met de persoon naast je
  • Blijf op je plek

Slide 13 - Slide

DNA muteert soms, dat betekent dat een deel van het DNA verandert.
Dit gebeurt elke dag in een paar cellen in ons lichaam.

Leg uit: Als je naar een persoon als geheel kijkt, verandert door een mutatie dan zijn genotype en fenotype?

Slide 14 - Open question

Opruimdienst
Elke les 3 andere leerlingen
  • Alle tafels recht
  • Stoelen aangeschoven
  • Grond vrij van afval
  • Tafels leeg

Slide 15 - Slide