Examen Lezen en Luisteren - Pv42 (2023-2024)

HET EXAMEN LEZEN EN LUISTEREN
Lesdoelen deze les:
1. Je kent de leesstrategieën.
2. Je kent de luisterstrategieën.
3. Je kent de verschillende tekstsoorten.
4. Je kent de opbouw van een tekst en een luisterfragment.
5. Je kent de signaalwoorden.



1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

HET EXAMEN LEZEN EN LUISTEREN
Lesdoelen deze les:
1. Je kent de leesstrategieën.
2. Je kent de luisterstrategieën.
3. Je kent de verschillende tekstsoorten.
4. Je kent de opbouw van een tekst en een luisterfragment.
5. Je kent de signaalwoorden.



Slide 1 - Slide

1. LEESSTRATEGIEËN
Vraag je bij elke tekst af: wat is doel?
Oriënterend/verkennend lezen: kan ik deze tekst gebruiken? 
- je let op onderwerp, titel, schrijver, omslag, afbeeldingen.
Globaal lezen: ik wil alleen de hoofdzaken van de tekst lezen. 
- je leest de eerste en laatste alinea + de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
Intensief lezen: ik wil de tekst helemaal begrijpen. 
- je let op het onderwerp en de hoofdgedachte, tekstsoort, tekstopbouw,  tekstverbanden, hoofdzaken en bijzaken. 
Zoekend/gericht lezen: ik zoek specifieke informatie. 
- je let op de lay-out en de tussenkopjes.


Slide 2 - Slide

2. 
Vraag je bij elk fragment af: wat is het luisterdoel? 
Oriënterend/verkennend luisteren: Heb ik hier wat aan?
- je let op onderwerp, duur van het fragment, tekstsoort (wat moet ik doen)
Globaal luisteren: ik wil alleen de hoofdzaken weten, de grote lijnen. 
- eerst luister je oriënterend, daarbij ga je na wat de hoofdgedachte is.  
Intensief/ actief luisteren: ik wil het fragment helemaal begrijpen om later voor een ander samen te kunnen vatten. 
- je let op onderwerp, hoofdgedachte, hoofd- en bijzaken.
Zoekend/gericht luisteren: ik zoek specifieke informatie. 
- je let alleen op die informatie die antwoord geeft op jouw vraag. 


Slide 3 - Slide

3. TEKSTSOORTEN
informerend (nieuwsbericht, studieboek)
kenmerk: feiten, neutraal, objectief
betogend/activerend (betoog, ingezonden brief, debat, advertentie, folder, reclame, verkiezingsaffiche)
kenmerk: mening (standpunt) en feiten (argumenten), de schrijver/ auteur geeft zijn/haar mening, wil je overtuigen (iets te doen).
instructief (handleiding, recept)
kenmerk: icoontjes, stap-voor-stap, je moet iets op juiste volgorde uitvoeren. 
verhalend/amuserend (toneelstuk, cabaret, strip, gedicht) 
kenmerk: ontspannend, om je te vermaken (als je van lezen houdt)

Slide 4 - Slide

4. OPBOUW
titel ► kenmerk: het onderwerp of aandachttrekkend waardoor je verder wilt lezen/luisteren. 

inleiding ► kenmerk: het onderwerp wordt ingeleid. Met een anekdote (verhaaltje), aanleiding ((nieuw) onderzoek, artikel, boek) vraag, korte samenvatting.

kern of middenstuk ► kenmerk: alinea's met tussenkopjes, met deelonderwerpen. Let op alineaverbanden

slot ► kenmerk: een conclusie, vraag, samenvatting of blik op de toekomst. 

Slide 5 - Slide

WAT VAAK TERUGKOMT OP EEN EXAMEN
- Tekstverbanden: zoek naar de signaalwoorden om achter de tekstverbanden te komen.

- Onderwerp en hoofdgedachte van een tekst. Lees de titel, inleiding, slot en de  tussenkopjes.  Het onderwerp is waar de tekst over gaat, in een paar woorden. De hoofdgedachte is een korte samenvatting van de hele tekst, in een zin.

- Betekenis moeilijke woorden kunnen achterhalen, dus woordstrategieën: context van het woord; even terug- en doorlezen; vinger op het woord en de zin lezen, bekende onderdelen van het woord, bijv. het zelfstandig woord lijkt op een bekend werkwoord. 
 

► Fysiek woordenboek toegestaan. 

Slide 6 - Slide

Tips om antwoorden snel te vinden 
- Lees inleiding en slot ( voor onderwerp & hoofdgedachte)
- Vragen staan op volgorde, je antwoord vind je vaak in de eerste of laatste zin van de alinea
- in de buurt van een naam
- na een signaalwoord ( volgende dia)
- bepaal het belangrijkste woord in de vraag, zoek dat woord in de tekst.

Slide 7 - Slide

5. SIGNAALWOORDEN

Signaalwoorden geven tekstverbanden aan. Handig om een tekst te verklaren!

  • de tegenstelling [maar, hoewel, toch, echter, aan de ene kant ... aan de andere kant, daarentegen]
  • de opsomming [ten eerste, ten tweede, bovendien, daarnaast, en, ook, tevens, verder, ten slotte] 
  • de toelichting [zo, bijvoorbeeld, zoals, onder andere] ► extra informatie 
  • concluderend [dus, samengevat, kortom, al met al, vandaar] ► samenvatting, of jouw eigen conclusie
  • de voorwaarde [als, indien, mits, tenzij, in het geval dat]  ► als je dit doet, dan krijg je iets
  • het redengevend verband [daarom, omdat, want, namelijk, dus, aangezien, dat blijkt uit, immers] 
  • de tijdvolgorde [gisteren, vervolgens, vroeger, nu, daarna, later, nadat, sinds, terwijl, tijdens, toen]
  • oorzaak-gevolg [als gevolg van, hier-, daar-, waardoor, door(dat), dus, zodat, vanwege] ► 't ligt buiten jou
  • de vergelijking [evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e), zo, net als]
  • doel-middel [daarvoor, door middel van, om, met de bedoeling, zodat, opdat, waarvoor]

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Wat is een belangrijk kenmerk van blauwtong volgens het artikel?
A
Het is een ziekte die alleen bij mensen voorkomt.
B
Het is een ziekte die niet besmettelijk is en die alleen voorkomt bij dieren
C
Het treft voornamelijk planten en gewassen.
D
Het is een seizoensgebonden ziekte die alleen in de winter voorkomt.

Slide 10 - Quiz


Wat is de belangrijkste bron van verspreiding van blauwtong volgens het artikel?
A
Knutten, een muggensoort.
B
Internationale handel in vee.
C
Besmette landbouwproducten.
D
Besmette meststoffen.

Slide 11 - Quiz


Wat is de verwachting van demissionair landbouwminister Piet Adema?
A
De verspreiding vindt alleen plaats in geïsoleerde gebieden.
B
De verspreiding gaat snel en stopt niet in de winter
C
De verspreiding stopt volledig in de winter.
D
Blauwtong is niet gevaarlijk voor de landbouwsector.

Slide 12 - Quiz


Wat betekent de titel "Blauwtong verspreidt zich nog voor de winter over heel Nederland"
A
Blauwtong zal zich alleen verspreiden in delen van Nederland waar de winters mild zijn.
B
Blauwtong zal zich waarschijnlijk pas na de winter verder verspreiden in Nederland.
C
Blauwtong heeft zich al overal in Nederland verspreid voordat de winter begint.
D
Blauwtong heeft geen invloed op de seizoensveranderingen in Nederland.

Slide 13 - Quiz


Wat is de mogelijke impact van de verspreiding van blauwtong?
A
Versterking van het Nederlandse immuunsysteem.
B
Toename van de prijzen van landbouwproducten.
C
Verbetering van de gewasopbrengsten in de landbouwsector.
D
Gezondheidsrisico's voor vee en mogelijke economische gevolgen.

Slide 14 - Quiz

Evaluatievraag
Hoe zou je de ernst van de situatie met betrekking tot blauwtong in Nederland beoordelen op basis van het artikel?
A
De situatie wordt niet als ernstig beschouwd, aangezien blauwtong vooral voorkomt bij wilde dieren.
B
Enigszins zorgwekkend, maar er zijn effectieve maatregelen genomen om verdere verspreiding te voorkomen.
C
Zeer ernstig, met een aanzienlijke impact op de veestapel en de landbouwsector.
D
Onduidelijk, aangezien het artikel geen specifieke informatie geeft over de situatie in Nederland.

Slide 15 - Quiz

Evaluatievraag
Hoe wordt de reactie van de Nederlandse autoriteiten op de verspreiding van blauwtong in het artikel geëvalueerd?
A
Als adequaat en effectief, met directe actie om verdere verspreiding te voorkomen.
B
Als overmatig, met buitensporige maatregelen die de landbouwsector schaden.
C
Als onvoldoende, omdat er geen maatregelen zijn genomen om de verspreiding van blauwtong tegen te gaan.
D
Als verwarrend, aangezien het artikel geen informatie geeft over de reactie van de autoriteiten.

Slide 16 - Quiz

Samenvattingsvraag
Wat is een belangrijk kenmerk van de verspreiding van blauwtong volgens het artikel?
A
Blauwtong verspreidt zich vooral tijdens de wintermaanden in Nederland.
B
De verspreiding van blauwtong heeft geen impact op de Nederlandse veestapel.
C
Blauwtong verspreidt zich snel over heel Nederland vóór de winter.
D
De verspreiding van blauwtong is uitsluitend te wijten aan internationale handel.

Slide 17 - Quiz

Samenvattingsvraag
Wat wordt in het artikel genoemd als een mogelijke reactie van de Nederlandse autoriteiten op de situatie met blauwtong?
A
Het verminderen van de veterinaire controles op grensovergangen.
B
Het introduceren van nieuwe maatregelen om de verspreiding van blauwtong tegen te gaan.
C
Het bevorderen van de export van Nederlands vee naar andere landen.
D
Het verminderen van de regulering van de import van veevoer.

Slide 18 - Quiz

Opzoekvraag
Welke sector wordt volgens het artikel het meest getroffen door de verspreiding van blauwtong in Nederland?
A
De land- en tuinbouw-organisatie LTO.
B
De wolsector.
C
De landbouwsector.
D
De voedingsmid-delensector

Slide 19 - Quiz

HET EXAMEN LEZEN EN LUISTEREN

Succes!!

Slide 20 - Slide