voltooid tegenwoordige tijd

voltooid tegenwoordige tijd
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Begrijpend lezenISK

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

voltooid tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Ik ___ gisteren naar Amsterdam gegaan.

A
ben
B
heb

Slide 2 - Quiz

Wij ___ vorige week een nieuwe film gezien.
A
hebben
B
zijn

Slide 3 - Quiz

Hij ___ laat thuis gekomen.
A
is
B
heeft

Slide 4 - Quiz

Jullie ___ een groot feest georganiseerd.
A
hebben
B
zijn

Slide 5 - Quiz

Zij ___ op vakantie geweest naar Spanje.
A
hebben
B
zijn

Slide 6 - Quiz

Ik ____ met mijn huiswerk begonnen.
A
heb
B
ben

Slide 7 - Quiz

Wij ___ de hele middag in het park gebleven.
A
hebben
B
zijn

Slide 8 - Quiz

Hij ____ zijn kamer opgeruimd.
A
is
B
heeft

Slide 9 - Quiz

Jullie ____vorig jaar naar Italië gereisd.
A
zijn
B
hebben

Slide 10 - Quiz

Zij ______ gisteren veel foto’s gemaakt.
A
zijn
B
hebben

Slide 11 - Quiz

voltooid deelwoord

Slide 12 - Slide

Ik heb de hele dag hard_______(werken)
A
gewerkd
B
gewerkt

Slide 13 - Quiz

Zij heeft een nieuwe jas____ (kopen)
A
gekocht
B
gekopen

Slide 14 - Quiz

Wij zijn laat thuis _____ (komen)
A
gekomen
B
kwam

Slide 15 - Quiz

Hij heeft de deur_____ (sleuten)
A
gesloot
B
gesloten

Slide 16 - Quiz

Jullie hebben veel vragen _____ (stellen)
A
gesteld
B
gestelen

Slide 17 - Quiz

Ik ben gisteren naar school ____ (gaan)
A
ging
B
gegaan

Slide 18 - Quiz

We hebben een taart _____ (bakken)
A
gebakken
B
gebakt

Slide 19 - Quiz

De leraar heeft de tekst goed _____ (uitleggen)
A
uitlegde
B
uitgelegd

Slide 20 - Quiz

Mijn oma is vorig jaar 80 jaar ____ (worden)
A
werd
B
geworden

Slide 21 - Quiz

Jij hebt het boek al twee keer ____ lezen.
A
geleest
B
gelezen

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Ik ___ gisteren naar de markt ______ (lopen).

Slide 24 - Open question

Zij ___ een mooie tekening ______ (maken).

Slide 25 - Open question

Wij ___ tot laat in de tuin ______ (werken).

Slide 26 - Open question

Hij ___ een e-mail naar zijn baas ______ (sturen).

Slide 27 - Open question

Jullie ___ op tijd op school ______ (komen).

Slide 28 - Open question