Verhaalanalyse formatief

Verhaalanalyse formatief
Het leven van Anne Frank
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Verhaalanalyse formatief
Het leven van Anne Frank

Slide 1 - Slide

Verhaalanalyse

Slide 2 - Mind map

Waar let je op bij een verhaalanalyse


  1. titel, motto, motief en thema
  2. genre
  3. tijd
  4. plaats en ruimte
  5. Plot en conflict
  6. perspectief
  7. personages
  8. spanningstechnieken


Slide 3 - Slide

Titel
Een titel geeft informatie over het verhaal. Het houdt verband met de gebeurtenissen, de hoofdpersoon, het thema en/of het motief.

Slide 4 - Slide

Motto
Een motto in een verhaal of boek is een citaat, uitspraak of gedicht in het begin van het boek. Het staat geschreven vóór het eigenlijke verhaal begint.

Slide 5 - Slide

Motief
 Dit is een herhaaldelijk terugkerend iets in een boek of verhaal. Het kan een lied, een emotie of een kleur zijn, maar ook een concrete gebeurtenis, zoals een sterfgeval, vluchten of onbereikbare liefde. 
Motieven zorgen ervoor dat een verhaal een eenheid wordt.
Vaak zijn er meerdere motieven in een boek of verhaal aan te wijzen.

Slide 6 - Slide

Thema
Voor een verhaalanalyse is het bepalen van het thema, of onderwerp, van het verhaal zeer belangrijk.
 Het thema is een zeer korte samenvatting van het verhaal in hoogstens één of twee zinnen waarin het centrale probleem van het verhaal wordt gevat. 
De titelverklaring en uitleg van het motto kunnen vaak helpen bij het bepalen van het thema van het verhaal. Ook de motieven zijn belangrijk bij het bepalen van het thema. Zij wijzen meestal samen naar het thema. Per persoon kan het thema van het verhaal verschillen. Het gaat erom dat het gekozen thema met meerdere argumenten verdedigd kan worden.

Slide 7 - Slide

Spanningstechniek
De schrijver maakt gebruik van spanningstechnieken om het verhaal spannend te maken. 

De meest klassieke spanningverwekkende techniek is het scheppen van bijzondere situaties en verhaalfiguren. 
 

Slide 8 - Slide

Spanningstechnieken
De technieken die een schrijver kan gebruiken:
 
  • Gevaarlijke situatie/omgeving
  • Open plekken in het verhaal
  • Onverwachte wending
  • Vermoedens
  • Uitstel (tijd wordt vertraagd, dus bijv. de ontknoping wordt uitgesteld)
  • Informatievoorsprong (dat jij als lezer al iets weet, maar de persoon in het verhaal nog niet)
  • Cliffhanger

Slide 9 - Slide

Genre
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën: 
realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren.  
niet-realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid plaatsvinden. 
- Waargebeurd, fact-fiction, fiction
- Biografie en autobiografie
 
Verder kun je nog verschillende verhaalsoorten onderscheiden. Deze verhaalsoorten worden ook wel genres genoemd. 


Slide 10 - Slide

Genres

Slide 11 - Slide

Tijd
  • Historische tijd
  • Tijdsduur
  • Tijdsvolgorde
  • Tijdstructuur

Slide 12 - Slide

Historische tijd
In welke tijdsperiode speelt het verhaal zich af?
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de Gouden Eeuw of in 1980...

Slide 13 - Slide

Tijdsduur
Elk verhaal duurt een zekere hoeveelheid tijd. Uren, dagen, maanden, jaren. Soms makkelijk te bepalen, maar soms ook met hiaten.
Bij grote sprongen in de tijd spreken we van: Versnellingen
Als een gebeurtenis uitgebreider verteld wordt dan de gebeurtenissen ervoor en erna spreken we van: Vertraging

Slide 14 - Slide

Tijdsvolgorde
De schrijver kan  met de tijdsvolgorde spelen, d.m.v. het gebruik van de flashback en de flashforward. 
Bij een flashback wordt iets verteld dat eerder is gebeurd. (bijvoorbeeld: “Hij herinnerde zich hoe hij destijds…”). 
Een flashforward is het omgekeerde van de flashback. De vooruitwijzing deelt iets mee dat later uitvoeriger aan de orde zal komen (bijvoorbeeld: “Zij realiseerde zich niet hoe belangrijk dit zou blijken te zijn”). 
Beide afwijkingen in de tijdsvolgorde doorbreken de chronologie van de gebeurtenissen. Als een verhaal chronologisch is verteld, is het in de juiste tijdsvolgorde verteld.

Slide 15 - Slide

Tijdstructuur
- In medias res
- Open en gesloten einde
 Een verrassende constructie en afwisseling in ritme en tempo zorgen voor spanning in het verhaal.

Slide 16 - Slide

Plaats en ruimte
De topografische plaats en de klimatologische omstandigheden

Slide 17 - Slide

Conflict
Elk hoofdpersonage 'worstelt' ergens mee. Dit noemen we het conflict. Conflicten kunen zijn:
- Met anderen
- Met zichzelf
- Met de ruimte
- Met een voorwerp

De hoofdpersonage moet een manier zien te vinden om het conflict op te lossen aan het eind van het verhaal. Soms ontstaan er nieuwe conflicten door de gekozen oplossing.

Slide 18 - Slide

Plot 
De plot is de structuur van het verhaal met alle conflicten en keerpunten. Het is een soort geraamte waaraan het verhaal is opgehangen.

De plot ontwikkelt zich door gebeurtenissen die elkaar opvolgen. 
Deze gebeurtenissen houden verband met het conflict waar de hoofdperoon mee worstelt en zijn vaak  (onverwachte) keerpunten die zorgen voor spanning in een verhaal.

Slide 19 - Slide

Perspectief
- Ik-vorm (ik-perspectief): Je weet alles van de 'ik'
- Hij/zij-vorm
* Personaal: Je weet alles van de hij/zij
* Auctoriaal perspectief: Je weet alles van iedereen

Slide 20 - Slide

Personages
Personages in een verhaal zijn de personen die een rol spelen in het geheel.

Personages zijn naar hun rol en karakter in een verhaal onder te verdelen.

Slide 21 - Slide

Personages naar rol
- Protagonist: De hoofdpersoon/belangrijkste personage (held of anti-held)
- Antagonist: Tegenpool van de protagonist. Verzet zich actief tegen de doelen van de hoofdpersonage (schurk)
- Bijfiguur: Personages die het verhaal op gang houden (deuteragonist, tritagonist: belangrijkste personages na de protagonist)
- Onzichtbaar personage: Dit personage krijg je nooit 'te zien'. Er wordt bijvoorbeeld alleen over hem/haar gesproken.

Slide 22 - Slide

Personages naar karakter
- Rond Karakter: Je weet veel over deze persoon, hij maakt ontwikkelingen door in het verhaal en heeft een complexe persoonlijkheid.
- Vlak karakter: Een statisch personage. Hij maakt weinig ontwikkelingen door en heeft een eenvoudige persoonlijkheid.
- Archetype: Een personage met één duidelijke karaktereigenschap (verstrooide professor, domme atleet)

Slide 23 - Slide

Werk nu alle onderdelen van de analyse uit. Geef voorbeelden en citaten uit het verhaal.

Slide 24 - Open question

1. Titel, motto, motief en thema:

Slide 25 - Open question

2. Genre

Slide 26 - Open question

3. Tijd

Slide 27 - Open question

5. Plaats en ruimte

Slide 28 - Open question

6. Plot en conflict

Slide 29 - Open question

6. Perspectief

Slide 30 - Open question

7. Personages

Slide 31 - Open question

8. Spanningstechnieken

Slide 32 - Open question

Controleer je spelling en de zinnen.

Slide 33 - Open question