BVJ Thema 5 Erfelijkheid en evolutie

Thema 5:
 Erfelijkheid en evolutie
1 / 114
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 114 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 5:
 Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Erfelijkheid & Evolutie

Slide 2 - Mind map

Grondleggers: Erfelijkheid en Evolutie
1953
1865
1859

Slide 3 - Slide

Waarom passen die twee onderwerpen goed bij elkaar?

Slide 4 - Open question

Wat bepaalt ons uiterlijk?

Slide 5 - Open question

Bs. 1: Genotype en Fenotype

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
5.1.1 Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.

5.1.2 Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.

Slide 7 - Slide

Wat zijn chromosomen?

Slide 8 - Slide

Cel van een mens: 46 chromosomen (23 paren chromosomen)
Chromosomen paren

Slide 9 - Slide

Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 10 - Quiz

Celdeling
Celdeling

Slide 11 - Slide

Genexpressie
Ieder cel bevat dezelfde erfelijke informatie

Toch is niet iedere cel hetzelfde....

Wat de functie van de cel wordt hangt af van welke genen actief zijn of tot uiting komen. Dit noemen we genexpressie

Slide 12 - Slide

Genotype
  • Gen = stukjes DNA die samen de informatie bevatten voor een erfelijke eigenschap.

  • Genotype = informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme.

Slide 13 - Slide

Fenotype
= Alle eigenschappen van een organisme samen. 

  • Zichtbare en onzichtbare eigenschappen van een organisme!


Slide 14 - Slide

Fenotype = Genotype + milieu

Slide 15 - Slide

Fenotype (begin van het leven)
Fenotype (eind van het leven)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Is het genotype en/of het fenotype van de Himalayan rabbit verandert?

A
alleen het genotype
B
alleen het fenotype
C
zowel het genotype als het fenotype
D
Beide zijn niet verandert

Slide 19 - Quiz

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 20 - Quiz

Aan de slag/ keuze
Weektaak: 
Thema 5 bs. 1, opdracht 1 t/m 8
of
TJK Th4 inzien & vragen stellen
timer
5:00

Slide 21 - Slide

Tips
Samenvatting, oefeningen & oefentoets op: Biologiepagina

https://biologiepagina.nl/2en3/Erfelijkheidevolutie/samenvatting.htm

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Slide

Bs. 2: Chromosomen

Slide 25 - Slide

Vandaag
Herhalen bs. 1
Uitleg bs. 2 Chromosomen
Aan de slag!

Slide 26 - Slide

Genotype of Fenotype?
Dit geef je door aan je kinderen.
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 27 - Quiz

Wat kun je makkelijker veranderen, je genotype of fenotype?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 28 - Quiz

Hebben deze mensen hetzelfde genotype en fenotype?
A
Zelfde genotype / zelfde fenotype
B
Zelfde genotype / verschillend fenotype
C
Verschillend genotype / zelfde fenotype
D
Verschillend genotype / verschillend fenotype

Slide 29 - Quiz

Kunnen genotype en fenotype hetzelfde zijn?
A
Ja, genotype en fenotype zijn altijd hetzelfde.
B
Het hangt af van het organisme.
C
Nee, genotype en fenotype zijn niet hetzelfde.
D
Het hangt af van de omgeving.

Slide 30 - Quiz

DNA
Celkern
Cel
Chromosoom

Slide 31 - Drag question

Leerdoelen
5.2.3 Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.

5.2.4 Je kunt aangeven dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.

5.2.5 Je kunt uitleggen hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Slide

Cel van een mens: 46 chromosomen (23 paren chromosomen)
Chromosomen paren

Slide 35 - Slide

Elke gewone menselijke lichaamscel bevat:
A
23 Chromosomen
B
34 Chromosomen
C
46 Chromosomen
D
92 Chromosomen

Slide 36 - Quiz

Een menselijke geslachtscel bevat:
A
23 Chromosomen
B
34 Chromosomen
C
46 Chromosomen
D
92 Chromosomen

Slide 37 - Quiz

46 chromosomen of 23 paar chromosomen!

Slide 38 - Slide

Variatie genen
  • In geslachtscellen geen paren. 
  • 1 chromosoom per paar doorgegeven.
  • Meiose: celdeling van geslachtscellen waarbij chromosomen verdeeld worden. 

Slide 39 - Slide

Mitose, Meiose I en/of Meiose II
verdubbelen
In paren liggen

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Afb. 3 Verschillende informatie op een chromosomenpaar

Slide 42 - Slide

Hoe kan de informatie van een gen (bijv. oogkleur) verschillen op een chromosomenpaar?

Slide 43 - Open question

Waardoor wordt bepaald of iemand een jongen of een meisje wordt?
A
Doordat de moeder een X of Y chromosoom doorgeeft.
B
Doordat de vader een X of Y chromosoom doorgeeft.
C
Dat kiezen ouder voor de geboorte.
D
Dat is niet bekend.

Slide 44 - Quiz

Leg uit waarom broertjes en zusjes er nooit hetzelfde uitzien (uitzondering: eeneiige tweeling).

Slide 45 - Open question

Hoe kan het dat eeneiige tweelingen er wel (bijna) hetzelfde uitzien? Leg je antwoord uit.

Slide 46 - Open question

Aan de slag!
Vorige weektaak af (1 t/m 8 bs. 1)?

Weektaak: 
Thema 5 bs. 2 opdracht 1 t/m 10
timer
5:00

Slide 47 - Slide

Bs. 3: Genen & allelen

Slide 48 - Slide

Vandaag
Herhalen bs. 2
Uitleg bs. 3 Genen & allelen
Toets Th4 inzien!
(Aan de slag)

Slide 49 - Slide

De verschillende natuurlijke haarkleuren/vormen worden veroorzaakt door:
A
Genotype
B
Combinatie van fenotype en genotype
C
Omgeving
D
Fenotype

Slide 50 - Quiz

Elke gewone menselijke lichaamscel bevat:
A
23 paar chromosomen
B
23 chromosomen
C
46 paar chromosomen
D
46 chromosomen

Slide 51 - Quiz

Hoe noem je dit?

Slide 52 - Open question

Welk geslacht heeft dit organisme?
A
Man
B
Vrouw
C
Intersekse

Slide 53 - Quiz

DNA
Celkern
Cel
Chromosoom
Basen(paren)

Slide 54 - Drag question

Leerdoelen
5.3.6 Je kunt omschrijven wat genen en allelen zijn.
5.3.7 Je kunt omschrijven wat een mutatie is.
5.3.8 Je kunt omschrijven wat kanker is.

Elke lichaamscel bevat bijna twee meter DNA. Het DNA in één cel is opgebouwd uit ongeveer drie miljard basen: de bouwstenen van het DNA.

Slide 55 - Slide

DNA
  • Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA (afkorting). 
  • DNA is opgebouwd uit de basen A, T, C en G. 
  • Eén paar (dus A–T of C–G) noem je een basenpaar

Slide 56 - Slide

Genen
  • Voor elke eigenschap en elk proces zijn duizenden basenparen nodig.
  • De basenparen die samen nodig zijn voor een eigenschap, vormen een gen

Slide 57 - Slide

Slide 58 - Slide

Allel
  • Gen B = gelijk
  • Gen A = verschillend op de 2 chromosomen

De informatie in een gen noem je een genvariant of allel. 

Slide 59 - Slide

De twee allelen van een gen noem je een allelenpaar

Slide 60 - Slide

Welke beschrijving hoort bij welk begrip?
Bevat informatie over één erfelijke eigenschap
Bestaat uit DNA en eiwitten
Is een variant van een gen
De stof die de code bevat over erfelijke eigenschappen
Chromosoom
Allel
DNA
Gen

Slide 61 - Drag question

Denken jullie dat celdeling en (dus DNA kopiëren) altijd goed gaat?
A
Ja
B
Nee

Slide 62 - Quiz

Slide 63 - Slide

Gevolgen mutatie in een lichaamscel
gevolgen mutatie in een geslachtscel

Slide 64 - Slide

Mutatie
  • Mutatie zichtbaar in fenotype -> mutant
  • Albino: mutant waarbij het lichaam
    geen pigment vormt.

Slide 65 - Slide

Wat zou voor een mutatie kunnen zorgen?

Slide 66 - Open question

Mutagene invloeden

Slide 67 - Slide

Slide 68 - Video

Kanker

Slide 69 - Slide

Een ander woord voor kankergezwel is:

Voorbeeld van chemische schadelijke stoffen zijn sigarettenrook en asbest. Dit is een voorbeeld van:

Waneer weefsels verstoord worden door de groei van een gezwel dan noemen we dat: 

Door mutaties en geslachtelijke voortplanting ontstaat 
in genotypen.

Tumor
Mutagene invloeden
Kanker
Variatie

Slide 70 - Drag question

In welk type cellen zijn de gevolgen van een mutatie het grootst?
A
Bij een mutatie in bloedcellen.
B
Bij een mutatie in geslachtscellen.
C
Bij een mutatie in huidcellen.

Slide 71 - Quiz

Aan de slag!
Vorige weektaak af (1 t/m 10 bs. 2)?

Weektaak: 
Thema 5 bs. 3 opdracht 1 t/m 8

Toets Thema 4 inzien via Test-correct!
timer
5:00

Slide 72 - Slide

Bs. 4: De Evolutietheorie

Slide 73 - Slide

Vandaag
DWDD Evolutie college afkijken (~15 min)
Bs. 4 De evolutietheorie
Aan de slag!

Slide 74 - Slide

Leerdoelen
5.4.9 Je kunt de evolutietheorie beschrijven.

Slide 75 - Slide

Evolutie
= Ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen. 

Evolutietheorie is een wetenschappelijke verklaring voor het ontstaan, veranderen en het verdwijnen van soorten. 

Slide 76 - Slide

Soorten ontstaan

Slide 77 - Slide

Soorten veranderen

Slide 78 - Slide

Soorten verdwijnen

Slide 79 - Slide

Evolutie
Nodig: 
1. Genetische variatie = niet iedereen is genetisch hetzelfde
2. Selectiedruk = niet iedereen heeft evenveel kans om te overleven en zich voort te planten (en dat verschil is genetisch bepaald)

Slide 80 - Slide

Genetische variatie
Hoe komt het dat niet iedereen genetisch hetzelfde is?

  • Geslachtelijke voortplanting (genen van vader en moeder)
  • Mutaties

Slide 81 - Slide

Natuurlijke selectie
Individuen die beter zijn aangepast aan de omstandigheden (milieu) hebben meer kans om te overleven en dus meer kans om hun genen door te geven aan hun nakomelingen.

"Survival of the fittest"

Slide 82 - Slide

Slide 83 - Video

Nieuwe soort
Als twee groepen genetisch zo van elkaar gaan verschillen dat ze samen geen nakomelingen meer kunnen krijgen worden het twee verschillende soorten.

Nodig: isolatie

Slide 84 - Slide

Slide 85 - Slide

Darwin

Slide 86 - Slide

Slide 87 - Video

Aan de slag!
Vorige weektaak af (1 t/m 8 bs. 3)?

Weektaak: 
Thema 5 bs. 4 opdracht 1 t/m 7


timer
5:00

Slide 88 - Slide

Bs. 5: Geschiedenis v/h leven op aarde

Slide 89 - Slide

Vandaag
Bs. 4 herhalen
Bs. 5 Geschiedenis van het leven op aarde
Aan de slag!

Slide 90 - Slide

Wat is evolutie?
A
Het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
De ontwikkeling van leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen.
C
De grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.

Slide 91 - Quiz

Wat hoort er op de puntjes?
Individuen van een soort met een betere aanpassing aan hun omgeving hebben een grotere overlevingskans. Hierdoor kunnen zij zich beter/vaker voortplanten en meer nakomelingen krijgen. Dit verschijnsel werd door Darwin ..... genoemd

Slide 92 - Open question


Slide 93 - Open question

Leerdoelen
5.5.10 Je kunt uitleggen hoe fossielen zijn ontstaan.

5.5.11 Je kunt uitleggen dat soorten verwant zijn als ze een gemeenschappelijke voorouder hebben.

Slide 94 - Slide

Fossielen
Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen.

  • Fossielen ontstaan als (resten van) organismen worden bedekt door zand en klei.
  • In welk gesteentelaag het fossiel ligt, zegt iets over de leeftijd ervan.

Slide 95 - Slide

Tijdperken
De tijdperken en perioden van de aarde worden weergegeven in een geologische tijdschaal.

Pak je boek erbij en zoek deze afbeelding op:

Slide 96 - Slide

Slide 97 - Slide

Hoe lees je de geologische afbeelding correct af?
A
Je begint onder en gaat naar boven
B
Je begint boven en gaat naar onderen

Slide 98 - Quiz

Wanneer begon het cambrium?
A
4600 miljoen jaar geleden
B
2300 miljoen jaar geleden
C
542 miljoen jaar geleden
D
488 miljoen jaar geleden

Slide 99 - Quiz

Wanneer verschijnt het eerste landdier?
A
359 miljoen jaar geleden
B
416 miljoen jaar geleden
C
444 miljoen jaar geleden
D
488 miljoen jaar geleden

Slide 100 - Quiz

Wat is de laatste periode waarin de dinosauriërs leefden?
A
Trias
B
Jura
C
Krijt
D
Tertiair

Slide 101 - Quiz

Waar staat "MJG" voor in afbeelding 2?

Slide 102 - Open question

Wanneer ontstonden de eerste primitieve mensachtigen?
A
1 miljoen jaar geleden
B
2 miljoen jaar geleden
C
3 miljoen jaar geleden
D
4 miljoen jaar geleden

Slide 103 - Quiz

Slide 104 - Link

Verwantschap
Soorten die zijn ontstaan uit een gemeenschappelijke voorouder vertonen verwantschap. Je kan verwantschap vaststellen door onderzoek te doen naar:
  • DNA 
  • Bouw van het lichaam
  • Rudimentaire organen 

Slide 105 - Slide

Verwantschap: DNA
Hoe meer het DNA van soorten overeenkomt, hoe meer deze soorten aan elkaar verwant zijn.

Dit kan je onderzoeken met behulp van DNA-technieken/ biotechnologie
--> Bs. 6 (gaan we niet behandelen)

Slide 106 - Slide

Verwantschap: bouw

  • Skeletten hebben
    overeenkomstige
    beenderen (botten)

Slide 107 - Slide

Verwantschap: rudimentaire organen
Door aanpassingen kunnen organen een deel van hun functie verliezen en niet of nauwelijks tot ontwikkeling komen. Resten hiervan noem je rudimentaire organen of rudimenten

Slide 108 - Slide

Stambomen geven verwantschap aan

Slide 109 - Slide

Slide 110 - Slide

Bekijk de stamboom rechts. Juist of onjuist: hooiwagens zijn eerder ontstaan dan teken
A
Juist
B
Onjuist

Slide 111 - Quiz

1. Beerdiertjes zijn meer verwant aan de peniswormen dan aan de gifkakendragers.
2. Beerdiertjes zijn later ontstaan dan rondwormen
A
Geen van beide conclusies is juist.
B
Alleen conclusie 1 is juist.
C
Alleen conclusie 2 is juist.
D
Beide conclusies zijn juist.

Slide 112 - Quiz


A
In het Carboon
B
In het Devoon
C
In het Neozoïcum

Slide 113 - Quiz

Aan de slag!
Weektaak: 
Thema 5 bs. 5 opdracht 1 t/m 6 & 8

Klaar?
Kijk nog eens naar de schoolplaat over Evolutie (https://ntr.nl/html/micrio/schooltv/evolutie/index.html) 
of ga alvast leren voor het proefwerk!
timer
5:00

Slide 114 - Slide