Tijden, Dagen, Maanden en Seizoenen

Vorige keer
  • Nummers 1-1000
  • Rangtelwoorden 1-1000
  • Opschrijven data 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EnglishTertiary Education

This lesson contains 35 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vorige keer
  • Nummers 1-1000
  • Rangtelwoorden 1-1000
  • Opschrijven data 

Slide 1 - Slide

Today
  • Times of the day
  • Days of the week
  • Months of the year
  • Seasons of the year 

Slide 2 - Slide

Times of the day
De tijden van de dag, of te wel het klokkijken, is best verschillend van hoe we het in het Nederlands zeggen.

We gaan het ook hebben over de dagdelen

Slide 3 - Slide

Dagdelen
Engels
Uitspraak
Nederlands
Midnight
mihd-najt
Middernacht
Morning
Mohr-nih-ng
Morgen
Midday
Mihd-deej
Middag
Noon
Noen
Middag (12:00)
Afternoon
ahf-tuhr-noen
Namiddag
Evening
ie-vuh-nih-ng
Avond
Night
Najt
Nacht

Slide 4 - Slide

Dagdelen
Engels
Uitspraak
Nederlands
Dawn
dohn
Dageraad
Sunrise
Suhn-rajz
Zonsopkomst
Dusk
duhsk
Schemer
Sunset
Suhn-seht
Zonsondergang
Twilight
Twaj-lait
Schemering

Slide 5 - Slide

Dagdelen

Slide 6 - Slide

Hours of the Day
Als we héle uren aanduiden zeggen we [getal] O'clock

O'clock spreek je uit als [Oo-klok]

Slide 7 - Slide

Two O'clock

Slide 8 - Slide

Opdracht 1 Geef de hele uren:

Slide 9 - Slide

Halve uren
In het Nederlands zeggen we voor de halve uren "Half drie" voor 02:30.
In het Engels zeggen "Half na tweeën" 
Half past two
Half past three (03:30)
Half past four (04:30)

Slide 10 - Slide

Opdracht 2 Geef de halve uren:

Slide 11 - Slide

Kwart over en kwart voor
Kwart over is in het Engels hetzelfde.
Een kwart ná het hele uur
 Quarter past seven = 07:15

Kwart voor wordt in het Engels 
een kwartier tot het hele uur
Quarter to seven = 06:45

Slide 12 - Slide

Opdracht 3 Geef de kwartieren

Slide 13 - Slide

vijf en tien minuten
                  Five past twelve

                  Ten past ten

                  Twenty past five
                   
                  Twenty five past two


Five to twelve

ten to five

twenty to one

twenty five to one

Slide 14 - Slide

Alle termen klok

Slide 15 - Slide

Zinnen met tijden
What time is it?
Hoe laat is het?
What is the time?
Hoe laat is het?
It is ....
Het is ....
It's ...
Het is... (afkorting)
Could you tell me the time?
Zou u mij de tijd kunnen vertellen?

Slide 16 - Slide

Days of the week
Engels
Uitspraak
Nederlands
Monday
mohn-deej
Maandag
Tuesday
tjuuz-deej
Dinsdag
Wednesday
Wens-deej
Woensdag
Thursday
Thuhrs-deej
Donderdag
Friday
Fraj-deej
Vrijdag
Saturday
Seh-tuhr-deej
Zaterdag
Sunday
Suhn-deej
Zondag

Slide 17 - Slide

Days of the week (oorsprong)
Engels
Oorsprong
Tijdsdeel
Monday
De maan (the moon)
Grieks/Romeins/Germaans
Tuesday
Oorlogsgod Tíu
Germaans
Wednesday
Oppergod Wodan
Germaans
Thursday
Dondergod Thor
Noors
Friday
Liefdesgodin Frigg/Freja
Noors/Germaans
Saturday
Landbouw god Saturnus
Grieks/Romeins
Sunday
De zon (the sun)
Grieks/Romeins/Germaans

Slide 18 - Slide

Tíu
Germaans
Wodan
Germaans
Donnar
Germaans
Frigg
Germaans
Saturnus
Grieks/
romeins
Tyr
Noors
Odin
Noors
Thor
Noors
Freja
Noors

Slide 19 - Slide

Maanden van het Jaar
Engels
Uitspraak
Nederlands
January
Djeh-njoe-wehrie
Januari
February
Feh-bru-wehrie
Februari
March
Mahr-ch
Maart
April
Ee-prihl
April
May
Meej
Mei
June
Djoen
Juni

Slide 20 - Slide

Maanden van het Jaar
Engels
Uitspraak
Nederlands
July
Djoe-laj
Juli
August
Oh-guhst
Augustus
September
Sehp-tehm-buhr
September
October
Ohk-too-buhr
Oktober
November
Noo-vehm-buhr
November
December
Deh-sehm-buhr
December

Slide 21 - Slide

Maanden van het Jaar (oorsprong)
Maand
Oorsprong
Tijdperk
January
Tijdsgod Janus
Romeins
February
festival Februa
Romeins
March
Oorlogsgod Mars
Romeins
April
aprire "openen"
Romeins
May
Berggodin Maia
Grieks
June
Huwelijksgodin Juno
Romeins

Slide 22 - Slide

Maanden van het Jaar
Maand
Oorsprong
Tijdsperk
July
Julius Ceasar
Romeins
August
Keizer Augustus
Romeins
September
Sept latijn voor 7
Romeins
October
Octo latijn voor 8
Romeins
November
Nove latijn voor 9
Romeins
December
Deci latijn voor 10
Romeins

Slide 23 - Slide

Seizoenen
Het jaar heeft natuurlijk vier verschillende seizoenen!

Engels
Uitspraak
Nederlands
Winter
Wihn-tuhr
Winter
Summer
Suh-muhr
Zomer
Spring
Sprih-ng
Lente
Autumn
Oh-tuhm
Herfst

Slide 24 - Slide

Seizoenen
Herfst heeft twee namen. Eén Brits, afkomstig van het latijn (Autumn) en één Amerikaans (Fall) wat letterlijk "Vallen" betekend.
Fall wordt uitgesproken als Fohl

Slide 25 - Slide

Opdrachten klokkijken
Site 1  Hier kan je een quiz maken over de verschillende tijden
Opdracht 1 Schrijf de juiste tijden op in een volzin (It is ...) 
Opdracht 2 Schrijf de juiste tijden op en zet de mogelijke dagdelen erbij (afternoon/midnight/morning etc).
Opdracht 3 (zelf) Kijk om de zoveel tijd op de klok door de dag heen en vertaal de tijd.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Opdracht 1

Slide 28 - Slide

Opdracht 2

Slide 29 - Slide

Opdrachten maanden, dagen en seizoenen
Opdracht 1 schrijf de dagen van de week in volgorde. Schrijf daarna de maanden van het jaar in de goede volgorde. Geef bij de maanden aan in welk seizoen ze vallen.
Opdracht 2 Vul de zinnen aan met de juiste woorden die erboven staan. Vul daarna de maand namen aan met de juiste letters. Zet de letters van de dag namen in de juiste volgorde en geef aan welke positie ze hebben in de week.
Site 2 Oefen hier de maanden, dagen en seizoenen.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Hoe was het?
Nuttig?
Nieuw of al bekend?
Te veel of te weinig stof?
Te veel of te weinig oefeningen?

Slide 34 - Slide

Volgende keer
Familie voorstellen?
In het huis thema's? (Keuken/Tuin/etc)
Dingen van het werk?

Slide 35 - Slide