2TL 5.4

Paragraaf 5.4



Wat houd je over?
A.203
2TL
Woensdag 31 mei 2023
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 5.4



Wat houd je over?
A.203
2TL
Woensdag 31 mei 2023

Slide 1 - Slide

Programma
  • Herhaling paragraaf 5.3;
  • Uitleg paragraaf 5.4;
  • Zelfstandig werken;
  • Afronding.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
In deze les leer je:
Wat bedoeld wordt met de inkoopwaarde;
Hoe je de brutowinst berekent;
Wat bedrijfskosten zijn;
Hoe je de nettowinst berekent;


Slide 3 - Slide

Waar ging het de vorige les over?

Slide 4 - Slide

Waar staat de afkorting btw voor?

Slide 5 - Slide

Opgave
H&M verkoopt T-shirts. De verkoopprijs (exclusief btw) is € 18. De btw is 21%. Wat wordt de consumentenprijs?

Slide 6 - Slide

Uitleg
H&M verkoopt T-shirts. De verkoopprijs (exclusief btw) is € 18. De btw is 21%. Wat wordt de consumentenprijs?

Stap 1: bereken de BTW.
De BTW is 21% van €18. 18÷ 100 × 21 = €3,78 of 18 x 0,21 = €3,78

Stap 2: tel de BTW op bij de verkoopprijs.
Consumentenprijs: €18 + €3,78 = € 21,78 of 18 x 1,21 = €21,78


Slide 7 - Slide

Opgave
De consumentenprijs van een IPhone is €332,75 (incl. 21% btw).

Hoeveel is de prijs exclusief btw?


Tip: prijs exclusief btw = prijs inclusief 21% btw ÷ 121 × 100

Slide 8 - Slide

Uitleg
De consumentenprijs van een IPhone is €332,75 (incl. 21% btw).
Hoeveel is de prijs exclusief btw?

Antwoord:
€ 332,75 ÷ 121 × 100 = € 275


Prijs exclusief btw = prijs inclusief 21% btw ÷ 121 × 100

Slide 9 - Slide

Paragraaf 5.4

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Inkoopwaarde
Het totale bedrag dat de winkelier betaalt voor de inkoop van producten, noem je de inkoopwaarde.

Formule inkoopwaarde = inkoopprijs x afzet


Voorbeeld:
De verkoopprijs van een t-shirt is €15. De inkoopprijs is €4.
Op één dag verkoopt de winkel 7 t-shirts. 

Wat is de inkoopwaarde?
 


Slide 12 - Slide

Brutowinst
Formule brutowinst = omzet – inkoopwaarde

 

Voorbeeld
Je hebt in een week € 1.500 omzet behaald. De inkoopwaarde was € 850. Bereken de brutowinst.
€ 1.500 – € 850 = € 650


Slide 13 - Slide

Opgave
Met de verkoop van kleding heb je deze week een omzet behaald van € 6.843. De kleding heb je ingekocht voor € 4.140.


Bereken je brutowinst.

Slide 14 - Slide

Met de verkoop van kleding heb je deze week een omzet behaald van € 6.843. De kleding heb je ingekocht voor € 4.140.

Bereken je brutowinst.

Antwoord:
Omzet – inkoopwaarde = brutowinst
€6.843 - €4.140 = €2.703

Slide 15 - Slide

Bedrijfskosten
De kosten die een winkel moet maken om te functioneren noem je bedrijfskosten.

 Voorbeelden van bedrijfskosten zijn bijvoorbeeld: huur, loon, verzekeringen, elektriciteit en reclamekosten.

Slide 16 - Slide

Nettowinst
Formule nettowinst = 
brutowinst – bedrijfskosten

 

Voorbeeld
Je brutowinst is in een week € 650. Je hebt € 350 bedrijfskosten. Bereken je nettowinst.
€ 650 – € 350 = € 300


Slide 17 - Slide

Voorbeeldopgave
Je hebt een kaaswinkel waarmee je deze maand een brutowinst hebt behaald van € 7.490. De bedrijfskosten zijn € 4.160.

Bereken je nettowinst.

Slide 18 - Slide

Je hebt een kaaswinkel waarmee je deze maand een brutowinst hebt behaald van € 7.490. De bedrijfskosten zijn € 4.160.

Bereken je nettowinst.

 brutowinst – bedrijfskosten = nettowinst
€7.490 - €4.160 = €3.330


Slide 19 - Slide

De nettowinst van chemiebedrijf Acedo is 3% meer dan vorig jaar. Deze winst volgt op het ontslag van vijftien personeelsleden.


Waaraan heeft Acedo deze nettowinst te danken?
A
Een hogere omzet
B
Een lagere inkoopwaarde
C
Lagere bedrijfskosten

Slide 20 - Quiz

De verkoopopbrengst van modezaak X-Dress is € 66.500. De inkoopwaarde is € 17.700. De bedrijfskosten zijn € 31.900.

Bereken de brutowinst
A
€17.700
B
€16.900
C
€66.500
D
€48.800

Slide 21 - Quiz

Bekijk de grafiek.

In welke maand lijdt slagerij Van der Ven nettoverlies?
A
Maart
B
April
C
Mei

Slide 22 - Quiz

Geef een voorbeeld van bedrijfskosten

Slide 23 - Open question

Aan de slag
Wat moet ik doen? -> maak de opdrachten van paragraaf 5.4
Met wie ga ik dat doen? -> individueel of in tweetallen
Hoe ga ik dat doen? -> raadpleeg het boek
Wie mag ik om hulp vragen? -> de docent
Hoe lang heb ik de tijd? -> 15 minuten
Wat doe ik als klaar ben? -> neem hoofdstuk 5  nog eens door

Slide 24 - Slide