Les 43 - Verbanden - opsomming, tijd, reden, tegenstelling en voorwaarde

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Signaalwoorden
Lesdoelen
  • Je kunt signaalwoorden herkennen van : 
    - opsomming, tijd, reden, oorzaak en gevolg, tegenstelling en voorwaarde

  • Je kunt uitleggen waarom een schrijver signaalwoorden gebruikt

Slide 2 - Slide

Signaalwoorden
Signaalwoorden (verbindingswoorden) geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s (met elkaar). 

Verschil met functiewoorden -> functie van tekstdeel of hele alinea 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Opdracht 
  • 1. Ik ga naar de supermarkt, de bibliotheek en naar huis.
  • 2. Na het ontbijt ga ik naar de sportschool.
  • 3. Omdat ik te laat was, miste ik de bus.

  • 4. Ik wilde gezond eten, maar besloot uiteindelijk toch voor een hamburger te gaan. 
  • 5. Als ik genoeg energie heb, dan ga ik na het werk vaak nog dansen. 

Slide 5 - Slide

Antwoordblad
  • 1. Ik ga naar de supermarkt, de bibliotheek, en naar huis. (opsomming: en)
  • 2. Na het ontbijt ga ik naar de sportschool. (tijd: na)
  • 3. Omdat ik te laat was, miste ik de bus. (oorzaak: omdat, gevolg: miste)
  • 4. Ik wilde gezond eten, maar besloot uiteindelijk toch voor een hamburger te gaan. (tegenstelling: maar)
  • 5. Als ik genoeg energie heb, dan ga ik na het werk vaak nog dansen. (voorwaarde: als)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

De gasten gaan dadelijk weg.

Slide 10 - Slide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens


Hardlopen zorgt voor een goede conditie. Bovendien is het ook goed voor je spieren. 

Slide 11 - Slide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met,
maar, daarentegen, integendeel en soortgelijk(e)

Hoewel de wegen door de regen glad waren, ging hij vol gas naar beneden. 

Slide 12 - Slide

Reden ->
Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan, omdat, want, aangezien 

Hij gleed uit, omdat er een bananenschil op de stoep lag. 

Slide 13 - Slide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat, mits, indien 


Maak zelf een zin!

Slide 14 - Slide

Oefening
Wat zijn de signaalwoorden in de volgende tien zinnen? Schrijf het signaalwoord op.

  1. Ik ga naar school, naar de bibliotheek en naar huis.
  2. Het regent, dus ik neem een paraplu mee.
  3. Als ik mijn huiswerk af heb, ga ik naar buiten.
  4. We wilden naar het strand gaan, maar er is slecht weer.
  5. Eerst woonde hij hier alleen en nu is zijn vrouw hier ook komen wonen.
  6. Ten eerste, ik ga naar mijn oma toe. Ten tweede, ik ga winkelen. Ten derde, ik ga naar een concert.
  7. Hoewel ik moe ben, ga ik toch naar de sportschool.
  8. Ik ga eerst ontbijten, daarna ga ik naar school.
  9. Omdat ik honger heb, ga ik naar de supermarkt.
  10. Suus houdt niet van muziek, maar wel van dansen. 


    timer
    5:00

    Slide 15 - Slide

    Opdracht signaalwoorden 
    • Maak de opdracht van het werkblad
    • Ik loop door de klas. Stel je vraag als ik langskom
    • Overleg alleen met degene die naast je zit zacht!
    • Je krijgt 15 minuten de tijd.
    • Ben je eerder klaar? Lees in je boek.
    timer
    15:00

    Slide 16 - Slide

    Waarom gebruikt een
    schrijver signaalwoorden?

    Slide 17 - Mind map

    Welke signaalwoorden
    weet je nog?

    Slide 18 - Mind map