4 Verben mit Fall

Willkommen!

Thema: VERBEN MIT FALL
Na Klar! Kapitel 2.5
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Willkommen!

Thema: VERBEN MIT FALL
Na Klar! Kapitel 2.5

Slide 1 - Slide

Sleep de voorzetsel naar de juiste categorie.
3e naamval
4e naamval
keuzevoorzetsel
aus
durch
mit
vor
für
in
nach
ohne
gegen
hinter
neben
bei
von
um
auf
an
entlang

Slide 2 - Drag question

Wat bepaald of een keuzevoorzetsel de 3e of 4e naamval krijgt?

Slide 3 - Open question

Leg de 7/2 regel uit

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wie bestimmt man Fälle (naamvallen)?
  • nach bestimmten Präpositionen (voorzetsels) 

  •  bei bestimmten Satzteilen  (ontleden)

  • in Kombination met bestimmten Verben (werkwoorden)
Akkusativ-voorzetsel- durch, für ohne, um, gegen, bis entlang

Dativ-voorzetsel - mit, nach, bei, seit, von, zu, außer, entgegen, gegenüber

.... of keuzevoorzetzels!
Nominativ: onderwerp
Akkusativ: lijdend voorwerp
Dativ: meewerkend voorwerp 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Verben mit Fall
Verschil NL: 
  • iemand helpen -    ich helfe dir (+ Dativ)
  • aan iemand vragen -  ich frage dich (+ Akkusativ)
  • iemand danken - ich danke dir (+ Dativ)
  • aan iemand leren - ich lehre dich (+Akkusativ)

Leer deze lijst werkwoorden + naamval dus goed  uit je hoofd!

Slide 8 - Slide

Horen de werkwoorden bij de derde of bij de vierde naamval?
3e naamval
4e naamval
danken
gefallen
gehören
gelingen
glauben
gratulieren
helfen
fragen
bitten
es gibt
kosten
interessieren

Slide 9 - Drag question

An die Arbeit!
Kapitel 2.5:
Aufgabe 40, 41, 45, 46 (Na Klar! S. 81/82 & Handbuch 64)

Klaar? Oefen met de grammaticatrainer of woordtrainer online!
timer
20:00

Slide 10 - Slide

45

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Notiere zwei Verben mit dem Dativ auf Deutsch!
Notiere zwei Verben mit dem Akkusativ auf Deutsch!
Deine Antwort:

Slide 13 - Mind map

1

Slide 14 - Video

01:14
Wie viele Etagen hat das Hotel?
A
32
B
27
C
21
D
23

Slide 15 - Quiz

welke zoektocht geven ze op?

Slide 16 - Open question

Wat legt de man aan de reporter uit?

Slide 17 - Open question

Wat zijn ze aan het doen met het andere blok?
A
restaureren
B
ze hebben die er nieuw bij gebouwd
C
afbreken
D
verven

Slide 18 - Quiz

Zou je zelf in een spookhuis/hotel willen slapen?
Ja
nee
alleen voor geld

Slide 19 - Poll

    Dativ oder Akkusativ?
Akkusativ (4.)
Dativ (3.)
 fragen
danken
bitten
glauben
interessieren
gehören
begegnen
kosten
helfen
lehren
gratulieren
folgen
es gibt
gefallen

Slide 20 - Drag question

Let op!
Als er een werkwoord met een naamval in de zin staat, maakt het niet uit wat de vervoeging is van het werkwoord.
Ook niet in welke tijd het werkwoord staat of waar het in de zin staat. Van belang is het zinsdeel waarop het
werkwoord betrekking heeft: Letzte Woche hat Katrin meiner Mutter beim Fensterputzen geholfen. (helfen +3).

Slide 21 - Slide

üben
1. Ich sehe ein__Mädchen (o) mit ihr__ (haar) Fahhrad (o).
2. Er gibt ____ (mij) ein___ Apfel (m)
3. D___ Junge ist mein____ Freund.
4. Sie bitten d__ Mann, die Frage zu lösen. 
5. Es kostet ______ (mij) viel Zeit.
6. Sie fragt d___Frau, mit welch___ Buch sie anfängt.
7. Vor ein__Woche ging ich zu____Supermarkt (m).
8. Sie gratuliert _____(hem).

Slide 22 - Slide

Die Antworten
1. Ich sehe ein Mädchen (o) mit ihrem (haar) Fahhrad (o).
2. Er gibt mir (mij) einen Apfel (m)
3. Der Junge ist mein Freund.
4. Sie bitten den Mann, die Frage zu lösen. 
5. Es kostet mich (mij) viel Zeit.
6. Sie fragt die Frau, mit welchem Buch sie anfängt.
7. Vor einer Woche ging ich zum Supermarkt (m).
8. Sie gratuliert ihm (hem).

Slide 23 - Slide