Veranderingen EV en kosten VV

Veranderingen EV en kosten VV
1 / 15
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Veranderingen EV en kosten VV

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • voorkennis testen en herhaling vorige week
  • sommen vorige week bespreken
  • veranderingen in het Eigen Vermogen
  • kosten van Vreemd Vermogen 
  • nieuwe sommen maken

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je:
  • Begrijpen welke factoren het EV beinvloeden
  • Het EV berekenen aan het einde van een periode
  • Analyseren wat de impact is van prive-opnamen of stortingen op het EV
  • Kosten berekenen van het vreemd vermogen
  • Vergelijken van verschillende financieringsopties

Slide 3 - Slide

Opbouw balans
VA
Bezittingen die voor langere tijd in je bedrijf worden gebruikt en niet bedoeld zijn om door te verkopen.
VLA
Vlottende activa zijn bezittingen van een bedrijf die binnen een jaar in geld kunnen worden omgezet of die al in liquide vorm zijn.
EV
Eigen vermogen geeft aan hoeveel waarde de eigenaren in hun bedrijf hebben gestoken.
VVL
Schulden met een looptijd langer dan een jaar
VVK
Schulden die binnen een jaar moeten worden voldaan.
Debet
Credit

Slide 4 - Slide

Wat valt onder de vlottende activa?
A
Inventaris
B
Debiteuren
C
Rekening courant krediet
D
Hypotheek

Slide 5 - Quiz

Hypotheek
Voorraad
Bedrijfsauto's 
Bank en kas
Vlottende activa
Eigen Vermogen
Vreemd vermogen kort
Vreemd vermogen lang
Vaste Activa
Crediteuren
Gebouwen
Rekening courant krediet

Slide 6 - Drag question

Nakijken sommen vorige week

Slide 7 - Slide

Veranderingen Eigen Vermogen
Het eigen vermogen kan bij een eenmanszaak of vof veranderen door bedrijfsresultaat (winst of verlies), privé stortingen of privé opname.


Berekening eigen vermogen:



Slide 8 - Slide

Oefensom
Op de balans van een sportzaak staat per 31 december 2017 een eigen vermogen van 
€ 73.600,-. In 2018 wordt een nettowinst gerealiseerd van € 35.700,-. De privé opnamen in dat jaar bedragen € 19.300,-

a) Bereken het eigen vermogen per 31 december 2018.
b) Bereken het gemiddeld geïnvesteerde vermogen over 2018.

Uitwerking

a) 





b) 

Slide 9 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 2 en 3 van hoofdstuk 2 uit de reader.

Slide 10 - Slide

Kosten vreemd vermogen
Er is sprake van een rekening- courant krediet als de ondernemer met de bank is overeengekomen tot welk bedrag hij rood mag staan. Dit bedrag – kredietlimiet of kredietplafond-  is afhankelijk van de kredietwaardigheid van de ondernemer.
De kosten bestaan uit een rentepercentage. Het bedrag noemen we de kredietprijs en wordt berekend over het bedrag dat de ondernemer gemiddeld rood heeft gestaan gedurende een bepaalde periode.
Als wij onze inkopen later betalen dan de levering, ontstaat er een leverancierskrediet (crediteuren).  
Het lijkt alsof aan deze manier van financieren geen kosten verbonden zijn, maar schijn bedriegt!


Slide 11 - Slide

Kosten van vreemd vermogen
  1. Betalingscondities. Voorbeeld: de leverancier geeft 2 opties: 1% korting bij contante betaling of het volledige bedrag binnen 1 week betalen zonder korting (netto).Het aankoopbedrag is  € 1.000,-
  2.  Contante betaling: De klant krijgt 1% korting, dus betaalt hij € 990,- ipv € 1.000,-
  3. Leverancierskrediet: Als de klant ervoor kiest om het bedrag na 1 week te betalen dan betaalt hij het volledige bedrag, dus € 1.000,-.
  4. Kredietprijs in €: Het verschil tussen contante betaling  (€ 990) en betaling na 1 week (€1.000) is € 10,- per  week. De kosten van dit krediet is dus € 10,- per week. €10,- x 52 weken = € 520,- per jaar.
  5. Kredietprijs in %: je deelt de jaarlijkse kosten (€520) door het bedrag wat je betaalt bij contante betaling (€990).  vermenigvuldig dit met 100.  --> 520 / 990 x 100 = 52,53%.
  6. Dit betekent dat je op jaarbasis € 52,53% meer betaald ten opzichte van contante betaling. 
  7. Financiele beslissing: Het hoge percentage laat zien dat het gebruik van leverancierskrediet relatief duur kan zijn. Dit kan helpen bij het maken van een beslissing of het beter is om direct te betalen en de korting te krijgen, of om het krediet te gebruiken en de extra kosten te accepteren. Ook kun je het afzetten tegen het gebruik van een rekening courant krediet bij de bank.

Slide 12 - Slide

Voorbeeldsom

Het krediet in rekening-courant van een ondernemer kost 9,1 % per jaar. Op de facturen van een vaste leverancier staat: “bij betaling binnen 20 dagen 1% korting, 40 dagen netto”

a) Bereken de kredietprijs van het leverancierskrediet.
b) Welke kredietvorm moet de ondernemer vanuit kosten oogpunt nemen ?

Uitwerking

a) Stel je koopt voot € 1000,- in. contante betaling krijg je 1% korting, dus betaal je €990,-. Leverancierskrediet is 40 dagen, je betaald dan de volledige €1000,-  De jaarlijkse kosten van dit krediet zijn:
€10,- per 40 dagen = 360/40 = 9 x € 10,- = €90,- per jaar
percentage: 90/990 x 100 = 9,09% 

b) Leverancierskrediet kost 9,09% per jaar en de rekening- courant krediet kost 9,1% per jaar. Vanuit kosten oogpunt is het verschil tussen de twee kredietvormen minimaal. De ondernemer kan kiezen op basis van andere factoren zoals flexibiliteit, gemak, en voorwaarden van de kredietverstrekker.


Slide 13 - Slide

Aan de slag
Maak opgave 2 en 3 uit de reader.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide