rekentaal

rekentaal
doel: je leert wat rekentaal is. 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
RekenenBasisschoolGroep 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

rekentaal
doel: je leert wat rekentaal is. 

Slide 1 - Slide

wat moet je doen als er staat:
hoeveel is dit samen?
A
optellen
B
aftrekken
C
delen
D
x

Slide 2 - Quiz

bij minste ....
A
kijk je waar er veel liggen
B
kijk je waar niet zoveel van zijn

Slide 3 - Quiz

welk getal volgt er op 54?
A
45
B
53
C
55
D
108

Slide 4 - Quiz

van klein naar groot
A
8,4,10
B
2,4,6

Slide 5 - Quiz

welk getal komt ervoor 20 en welk getal erna?

A
21 22
B
50 70
C
19 21
D
12 13

Slide 6 - Quiz

wat is het tiental in het getal 67
A
60
B
7
C
600
D
70

Slide 7 - Quiz

wat is de eenheid, losse of enkele in het getal 73
A
73
B
70
C
30
D
3

Slide 8 - Quiz

hoeveel minuten zitten er in een half uur?
A
60
B
15
C
30

Slide 9 - Quiz

hoeveel minuten zitten er in een kwartier?
A
20
B
15
C
30

Slide 10 - Quiz

een even getal kun je delen door 2. welk getal is even?
A
8
B
3
C
5
D
7

Slide 11 - Quiz

voorbeelden van oneven getallen zijn:
A
1 -3- 5 -6
B
3-5-7-9
C
2-4-6-8-10
D
1-2-3-4-5-6

Slide 12 - Quiz

welke som maak je als het gaat om het verschil?
A
een min som
B
een deel som
C
een plus som
D
een keer som

Slide 13 - Quiz

papa is 30 jaar
Pietje is 5 jaar. Wat is het verschil?
A
30+5= 35
B
30-5= 25
C
30:5= 6
D
30 x5= 150 jaar

Slide 14 - Quiz

het is 1 uur op de klok. Ga 2 uur vooruit. hoe laat is het dan?
A
2 uur
B
4 uur
C
6 uur
D
3 uur

Slide 15 - Quiz

hoe los je de som
75-18 op?
A
door getallenlijn te tekenen
B
uit het hoofd

Slide 16 - Quiz

zinnen die horen bij optellen zijn: 
* hoeveel is het samen?
* wat is het totaal
* plus
* erbij

zinnen die horen bij aftrekken zijn: 
* eraf
* minder
* wat is het verschil
* min

Slide 17 - Slide

zinnen die horen bij x sommen zijn: 
* keer
* 6 maal 6 = 36
* vermenigvuldig
zinnen die horen bij deel sommen zijn: 
* maak groepjes
* splitsen
* verdelen
* delen door.... 

Slide 18 - Slide

een bloemkool kost 1,50
een prei kost 0,75. Welke is het goedkoopst

Slide 19 - Open question

te kort betekent dat je niet genoeg geld hebt. Wanneer heb je tekort?
A
een appel kost 1,00 jij hebt 0,50
B
een banaan kost 2,00 jij hebt 3,00

Slide 20 - Quiz

van groot naar klein.....
A
100 - 50- 20- 10
B
99- 100- 55- 110
C
20- 40- 60- 80
D
80- 45- 90- 100

Slide 21 - Quiz

Welk getal komt er voor 100
A
101
B
92
C
89
D
99

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide