Communicatiemodel

het communicatiemodel
herhaling les 8 (17/11)
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

het communicatiemodel
herhaling les 8 (17/11)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Slide

Even herhalen

Slide 4 - Slide

Wat is 'het medium' (=het kanaal) in het communicatiemodel?
A
Het middel waarmee de boodschap wordt overgebracht.
B
De luisteraar, lezer... voor wie de boodschap bedoeld is.
C
De bedoeling van de zender, de reden waarom de zender de boodschap heeft verzonden.
D
De informatie die de zender doorgeeft aan de ontvanger.

Slide 5 - Quiz

Volgens het communicatiemodel begint communicatie bij:
A
de boodschap
B
de zender
C
de ontvanger
D
het medium

Slide 6 - Quiz

De verschillende manieren om een boodschap over te brengen (Nederlands, Frans, dialect, luid/stil praten, gebaren etc.) noemen we ...
A
het medium
B
de zender
C
de code
D
de ontvanger

Slide 7 - Quiz

De uitingsvorm is formeel in volgende situatie:
A
met vrienden
B
met familie
C
met een collega die je goed kent
D
met je baas op het werk

Slide 8 - Quiz

Wat loopt er fout in volgende video?
 Welk element uit het communicatiemodel zorgt voor problemen?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Oefening
Lees volgende zinnen:
Welk element uit het communicatiemodel staat in DRUKLETTERS?

Slide 11 - Slide


Nyarko BELT naar Christian om te vragen
of ze gaan voetballen.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
medium

Slide 12 - Quiz

Welke component uit het communicatiemodel?

Saul mailt naar MEVROUW WATTEYNE
om extra uitleg te krijgen.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
medium

Slide 13 - Quiz

Thomas fluistert in de les OF HIJ NAAR TOILET MAG.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
medium

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

De scheidsrechter fluit de wedstrijd af.
1. zender?
2. ontvanger?
3. boodschap?
4. medium?

Slide 17 - Open question

De leerlingen krijgen een brief met informatie over de studiereis naar Luik.
1. zender?
2. ontvanger?
3. boodschap?
4. medium?

Slide 18 - Open question