opfris werkwoorden t d dt

Spelling * t-d-dt
Nog even opfrissen....
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spelling * t-d-dt
Nog even opfrissen....

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Opfrissen spelling tegenwoordige tijd
  • Opfrissen spelling verleden tijd
  • Opfrissen voltooid deelwoord

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video


De tegenwoordige tijd

Slide 4 - Slide

De groep studenten (lopen) naar school
A
Loopd
B
Loopt
C
Loop
D
Lopen

Slide 5 - Quiz

Hij (worden) later marinier

A
word
B
worden
C
wordt
D
wort

Slide 6 - Quiz

Femke (betalen) haar rekeningen gelukkig op tijd
A
betaalt
B
betaald
C
betaaldt
D
betalen

Slide 7 - Quiz

Trucje
Verander het werkwoord door bijvoorbeeld 'lopen' of 'smurfen' 
Hoor je loop of loopt? Smurf of smurft?
Dan komt er een 't' achter de stam!
Jij (worden) volgens mij wel 2 meter 10!
'worden' vervangen door 'lopen' 
Jij (loopt) volgens mij wel 2 meter 10!
DUS: Jij wordt volgens mij wel 2 meter 10!

Slide 8 - Slide


De verleden tijd

Slide 9 - Slide

Vorige week (zijn) ik bij mijn oma om even op afstand gedag te zeggen
A
zijnde
B
zijn
C
is
D
was

Slide 10 - Quiz

Alle studenten (zwaaien) vriendelijk naar de docent rekenen
A
zwaaite
B
zwaaiten
C
zwaaide
D
zwaaiden

Slide 11 - Quiz

Hij (melden) het ongeluk binnen een minuut via 112
A
meldde
B
melden
C
melde
D
meldden

Slide 12 - Quiz

Niemand kon het vuurwerk goed zien, omdat het zo (misten)
A
misten
B
miste
C
misde
D
mistte

Slide 13 - Quiz

Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met:
be-, ge-, ver- of ont-.

Maak bij twijfel het woord langer!!
Werken - werkte - gewerkt
Scheuren - scheurde - gescheurd


Slide 14 - Slide

Hij heeft hard (rennen) om de trein te halen
A
Gerend
B
Gerent
C
Gerendt

Slide 15 - Quiz

Zij heeft zonder te vragen de laptop uit zijn tas (pakken)
A
gepakt
B
gepakd
C
gepaktd
D
bepakt

Slide 16 - Quiz

Op de A6 was vanmorgen een ernstig ongeluk (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
D
beurt

Slide 17 - Quiz

Hij heeft erg snel (fietsen)
A
gefietsd
B
gefietst
C
verfietst
D
gevietst

Slide 18 - Quiz

Zij is helaas met het coronavirus (besmetten) maar ze heeft gelukkig geen klachten
A
gebesmet
B
besmet
C
versmed
D
besmed

Slide 19 - Quiz