HV2 Chapitre 1 Bron D: Le Passé Composé (avoir)

le Passé Composé
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

le Passé Composé

Slide 1 - Slide

Passé Composé??!!

Slide 2 - Mind map

Ik speel….Zet de zin in de verleden tijd in het Nederlands (en zorg dat je het ww 'hebben' gebruikt)
Ik speel.

Slide 3 - Open question

Nog eentje...
"Wij spelen."
A
Wij speelden.
B
Wij hebben gespeelt.
C
Wij hebben gespeeld.
D
Wij zijn gespeeld.

Slide 4 - Quiz

Geloof me... Frans is niets moeilijker!
Ik speel. -> Je joue. 
Ik heb gespeeld. -> J'ai joué.

Wij spelen. -> Nous jouons.
Wij hebben gespeeld. -> Nous avons joué.

Slide 5 - Slide

Passé Composé : 2 delen
- Deel 1: het werkwoord AVOIR
j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont

Slide 6 - Slide

Passé Composé : 2 delen
- Deel 2: het voltooid deelwoord
Voorbeelden:
joué
dansé
aimé 
regardé
acheté

Slide 7 - Slide

Wat viel op aan het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden op -ER?:
A
eindigen allemaal op é
B
eindigen allemaal op iets anders
C
eindigen allemaal op ée
D
zien er leuk uit

Slide 8 - Quiz

avoir, 6 vormen

Slide 9 - Mind map

Zoals ik al zei: heel simpel die Passé Composé
Men neemt:
1. een vorm vh ww 'avoir'   +   2. het VD van het ww
        
                                    joué,                 dansé, regardé, aimé, parlé
                             travaillé, ...

Slide 10 - Slide

Faites attention!
Verbes irréguliers:

- être -> été : J'ai été malade. = Ik ben ziek geweest.
- avoir -> eu : Il a eu un cadeau. = Hij heeft een cadeau gekregen.
- faire -> fait : Tu as fait des photos? = Heb je foto's gemaakt?
.

Slide 11 - Slide

volgorde zin
Nederlands: Ik heb het huiswerk gemaakt.
Frans: J'ai fait les devoirs.

Slide 12 - Slide

Ik heb gedanst.
A
Je danse
B
Je suis dansé
C
J'ai danse
D
J'ai dansé

Slide 13 - Quiz

Zij heeft gekeken.
A
Elle a regardé
B
Elle a regardée
C
Elle regardé
D
Elle a regarde

Slide 14 - Quiz

Jullie hebben gegeten.
A
Vous avez mangée
B
Vous aves mangé
C
Vous avez mange
D
Vous avez mangé

Slide 15 - Quiz

Zij heeft gemaakt.
A
Elle a fairé
B
Elle a faité
C
Elle a fait
D
Elle ai fait

Slide 16 - Quiz

Wij hebben gespeeld (nous - jouer).

Slide 17 - Open question

Jij hebt gewonnen (gagner).

Slide 18 - Open question

Zij hebben gewerkt (ils - travailler).

Slide 19 - Open question

Ik heb gehad (avoir).

Slide 20 - Open question

Zij heeft gedaan (faire).

Slide 21 - Open question

Met hoeveel woorden maak je de passé composé?

Slide 22 - Open question

J'ai joué.
Vous avez dansé.
Elles ont été.
On a joué.
Tu as mangé.
Ik heb gespeeld.
U heeft gedanst.
Zij zijn geweest.
Men heeft gespeeld. 
Jij hebt gegeten.

Slide 23 - Drag question

Wat valt op aan : j'ai été = ik ben geweest

Slide 24 - Slide

Met welke 2 woorden maak je de passé composé?

Slide 25 - Open question

Welke zin is correct?
A
Tu as été en France?
B
Tu as en France été?

Slide 26 - Quiz

Welke zin is correct?
A
J'ai passé de bonnes vacances.
B
J'ai de bonnes vacances passé

Slide 27 - Quiz

Tu as compris?
A
Oui
B
Non
C
Un peu

Slide 28 - Quiz

Et maintenant?
Après réponse A: fais les exercices 16e, 17 d, e, 
Après réponse B/C: lis Grammaire page 32 et 33, et fais les exercices 16e, 17, a, b, c, d, 

Slide 29 - Slide