D3 (week 48, les 1) herhaling, relatief pronomen

Wat gaan we doen?

  • Planning doornemen
  • Presentaties:......
  • Herhaling grammatica
  • Bibliotheekbezoek: 9:30 – 10:00
  • Relatief pronomen

1 / 45
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen?

  • Planning doornemen
  • Presentaties:......
  • Herhaling grammatica
  • Bibliotheekbezoek: 9:30 – 10:00
  • Relatief pronomen

Slide 1 - Slide

Planning
  • Deze week lesstof: woordenschat H7, herhaling grammatica, relatief pronomen, posterproject H5
  • Sinterklaasviering is op ....
  • Toets woensdag 8 december:  woordenschat h1 t/m h7 (blauwe boekje) en over alle tot nu toe behandelde grammatica. (1x)






Slide 2 - Slide

Presentaties van...
Sam
Danielle
Yoav
Ivana

Slide 3 - Slide

Herhaling grammatica
1. scheidbare werkwoorden
2. relatief pronomen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Website over 'scheidbare werkwoorden'

Slide 6 - Slide

Schrijf scheidbare werkwoorden op

Slide 7 - Mind map

hoofdzin met één werkwoord
bijzin
Hij zette de actie door.
... omdat hij  de actie doorzette.
hoofdzinzin met twee werkwoorden
Hij wilde de actie doorzetten.
hoofdzin 
Hij heeft de actie doorgezet.
bijzin
...omdat hij de actie heeft doorgezet.
imperfectum
perfectum
Separabele werkwoorden - (im)perfectum

Slide 8 - Slide


Welk scheidbaar werkwoord hoor je?

Slide 9 - Open question


Welk scheidbare werkwoorden hoor je?

Slide 10 - Open question


Welk scheidbare werkwoorden hoor je?

Slide 11 - Open question


Welk scheidbare werkwoorden hoor je?

Slide 12 - Open question


Welk scheidbare werkwoorden hoor je?

Slide 13 - Open question

Maak een zin in de voltooide tijd met afspreken

Slide 14 - Open question

Maak een zin in de voltooide tijd met
oversteken.

Slide 15 - Open question

Maak een zin in de voltooide tijd met
opbellen.

Slide 16 - Open question


Welke scheidbaar werkwoorden hoor je?

Slide 17 - Open question

Wat is een scheidbaar werkwoord?

A
appen
B
bellen
C
terugbellen
D
mailen

Slide 18 - Quiz

In welk voorbeeld is er
een scheidbaar werkwoord
en dus een bijwoord?
A
Hij houdt van
B
Hij belt op
C
Hij ergert zich aan
D
Hij speelt met

Slide 19 - Quiz

Wat is een scheidbaar werkwoord?

A
rennen
B
fietsen
C
praten
D
oplossen

Slide 20 - Quiz

Bibliotheekbezoek
Vergeet je pas niet!

Slide 21 - Slide

Grammatica
Het relatief pronomen

Slide 22 - Slide

Het relatief pronomen
Je geeft extra informatie over        een persoon
                                                                       een object
                                                                       een locatie

We gebruiken: die, dat, waar, waar+prepositie, prepositie + wie   
               

Slide 23 - Slide

Met een relatief pronomen kunnen we meer zeggen over een woord
  • Het vrijwilligerswerk dat ik leuk vind, is in een dierenasiel werken.
  • Het is een initiatief van het Oranjefonds dat in 2002 als huwelijkscadeau     aan de koning en koningin werd aangeboden.
  • De mensen doen veel dingen die ervoor zorgen dat je gelukkiger wordt.
  • Mensen die vrijwilligerswerk doen, zijn gelukkiger en gezonder.
  • Er komen hormonen vrij die ervoor zorgen dat je minder stress hebt.




Slide 24 - Slide

De regel
1.Peter is de collega die bij de vrijwillige brandweer werkt.
(X Peter is de collega wie bij de vrijwillige brandweer werkt)

2.Bijles geven, is het vrijwilligerswerk dat ik leuk vind.

3.Diane is een meisje dat met oudere mensen werkt
4.De klusjes die ik leuk vind, zijn: afwassen en de hond uitlaten.

Slide 25 - Slide

Hoofdzin - Ik zoek een boek
Bijzin - dat me helpt te ontspannen.
Relatief pronomen - dat
Ik zoek een boek dat me helpt te ontspannen.
De bijzin geeft extra informatie -> relatieve bijzin

Slide 26 - Slide

mensen
de vriendin met wie
prepositie + wie
Ik heb een baan waarvan ik blij word.
de-woorden - die
het-woorden - dat
dingen
de baan waarvoor
het sms'je waarop
waar + prepositie

Locatie 
de stad / het land waar

Slide 27 - Slide

Het klusje.................ik voor mijn ouders moet doen, vind ik niet leuk.
A
die
B
dat
C
wat
D
wie

Slide 28 - Quiz

Dit is het huis..........................al jaren niemand woont.
A
waarin
B
waar
C
waarop
D
daar

Slide 29 - Quiz

Schoolwerk
Lees de tekst en maak de oefeningen. Dit moet af zijn voor de les van donderdag.

Slide 30 - Slide

werkwoorden met (vaste) preposities

Slide 31 - Slide

Wat is de vaste prepositie?

Hij wil ... je praten.
A
voor
B
over
C
met
D
over

Slide 33 - Quiz

Welke vaste prepositie hoort bij het werkwoord:

streven?
Hij streeft ..... een betere functie.
A
met
B
in
C
naar
D
van

Slide 34 - Quiz

Vul aan met de vaste prepositie.

Iemand herinneren ........
A
aan
B
uit
C
op
D
tussen

Slide 35 - Quiz

Welke zin heeft een vaste prepositie?
A
Wij lopen naar de bus.
B
Zij gaan op vakantie.
C
Ik kijk op tegen de winter.
D
Komen zij op tijd?

Slide 36 - Quiz

Vul de vaste prepositie in de volgende zin in:

Na afloop........ de les moet ik direct naar huis.
A
met
B
door
C
achter
D
van

Slide 37 - Quiz

werkwoordspelling

Slide 38 - Slide

Hij ....... mijn vraag.
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoorde

Slide 39 - Quiz

hij ........er van
A
baaldt
B
baalde
C
baald
D
baaldde

Slide 40 - Quiz

Ik ...... er van.
A
blooste
B
blosde
C
bloosde
D
bloozde

Slide 41 - Quiz

Wij...... de hele kamer wit.
A
verfde
B
verfdden
C
verfden
D
verften

Slide 42 - Quiz

Het publiek ....
A
juichte
B
juichde
C
juichten
D
juigde

Slide 43 - Quiz

Het..... Ik kon niets meer zien.
A
miste
B
mistte

Slide 44 - Quiz

Ik ..... je. Fijn dat je er bent!
A
miste
B
mistte

Slide 45 - Quiz