dag 6

Woorden

Thema 13:  Vriendschap

lang

• groot
• lang duren (tijd)
• lang > < kort 
• zin: De man  is 2.05 meter. Dat is lang!
• zin:  Hij is 20 minuten op de wc. Dat duurt lang!

36

leuk

• grappig
• prettig, fijn
• zin: Zullen we zwemmen? Ja, leuk!
• zin: Dat is een leuke docent.

37

lief

• aardig
• schattig
• lief, lieve
• zin: Dat kleine hondje is lief.
• zin: De lieve kinderen helpen mama.

38

manier

• hoe je iets kan doen
• zin: Op welke manier leer jij nieuwe woorden?
• zin: Ik kan op twee manieren naar school: lopend of met de fiets

39

moeilijk

• moeilijk > < makkelijk
• zin: Ik vind de toets moeilijk.
• zin: Ik heb pijn aan mijn voet. Ik loop moeilijk.

40

nemen

• pakken
• gebruiken
• werkwoord
• zin: Ik heb dorst. Ik neem een kop koffie.
• zin: Hij neemt de auto.

41

niks

• niets
• zin: Heb jij suiker in de koffie? Nee, niks
• zin: Wat zei jij? O, niks.

42

Hij ................ als de docent boos is.
Dat zijn geen goede ....................

37/39

1. lach - reden
2. lacht - manieren
3. lacht - leuke
4. komt - manieren

De opdracht is erg .......... ik moet nog heel veel ................

40/43

1. moeilijk - lachen
2. praten - oefenen
3. moeilijk - oefenen
4. moeilijk - rekenen

Maak een zin.
Werkwoord: nemen
tijd / jij

41

De opdracht is erg................... ik.............hulp aan de docent

40/58

1. moeilijk - lachen
2. moeilijk - vragen
3. moeilijk - vraag
4. moeilijk - lach