a la playa

Vamos a la playa
1 / 46
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Vamos a la playa

Slide 1 - Slide

Voor vandaag....
  • Uitdelen toetsoverzicht en samen doornemen
  •  Langs alle grammatica
  • Diagnostische toets (60 min) 

Slide 2 - Slide

El gerundio

Slide 3 - Slide

El gerundio

Slide 4 - Slide

Vul de juiste vorm in van "estar" :

Juan y Pablo__________estudiando español.

Slide 5 - Open question

Vul de juiste vorm in van "estar" :

Yo __________haciendo mis deberes.

Slide 6 - Open question

Vul de juiste vorm in van het werkwoord:

Rosa está ________(ver) una película.

Slide 7 - Open question

Vul de juiste vorm in van het werkwoord:

Tú estás__________(escuchar) música.

Slide 8 - Open question

HET VERSCHIL TUSSEN
SER, ESTAR, HAY 

Slide 9 - Slide

Wanneer gebruik je SER (zijn)?
  • identificeren en definiëren (wie, wat)
  • naam, herkomst, beroep
  • eigenschappen
  • kleur, materiaal
  • datum en tijdstip
  • prijs
  • bezit


Slide 10 - Slide

Het rijtje van SER:
YO                                       SOY 
TÚ                                      ERES
ÉL, ELLA, USTED           ES 
NOSOTROS-AS              SOMOS
VOSOTROS-AS              SOIS
ELLOS-AS USTEDES    SON 

Slide 11 - Slide

Wanneer gebruik je ESTAR (zijn)?
  • plaatsaanduiding
  • fysieke of mentale toestand (gevoelens)
  • voorbijgaande toestand
  • waardering van gerechten

Slide 12 - Slide

Het rijtje van ESTAR:
YO                                      ESTOY
TÚ                                       ESTÁS
ÉL, ELLA, USTED           ESTÁ
NOSOTROS-AS              ESTAMOS
VOSOTROS-AS              ESTÁIS
ELLOS-AS, USTEDES  ESTÁN 

Slide 13 - Slide

Wanneer gebruik je HAY (er is, er zijn)?
Hay wordt gebruikt om een nog onbekende zaak te introduceren.
HAY + ONBEPAALD LIDWOORD:            Hay un estdio de fútbol.
HAY + GETALLEN:                                          Hay 20 chicas en la clase.
HAY + ONBEPAALDE HOEVEELHEDEN:   
Hay muchas tiendas en el centro de Eindhoven.

Slide 14 - Slide

Het rijtje van HAY:
Hay is onveranderlijk en betekent ER IS, ER ZIJN 
Je hoeft dus geen rijtje te leren!

Slide 15 - Slide

Wat iemand of iets is 
Waar iemand of iets is
Er is/ er zijn
HAY
ESTAR
SER

Slide 16 - Drag question

Vul de juiste vorm van SER in: Mis amigos ... holandeses.
A: es
B: eres
C: soy
D: son
A
es
B
eres
C
soy
D
son

Slide 17 - Quiz

Yo... deportista (sportief).
A: eres
B: soy
C: somos
D: sois
A
eres
B
soy
C
somos
D
sois

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste vorm van ESTAR in: Yo... enamorado (verliefd).
A: estoy
B: estás
C: está
D: estamos
A
estoy
B
estás
C
está
D
estamos

Slide 19 - Quiz

Hola chicos ¿dónde ...?
A: estáis
B: estamos
C: está
D: estás
A
estáis
B
estamos
C
está
D
estás

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste vorm van SER, ESTAR of HAY in: Yo... cansado.
A: estoy
B: soy
C: hay
D: estáis
A
estoy
B
soy
C
hay
D
estáis

Slide 21 - Quiz

Hola chicos ¿cómo...?
A: sois
B: estáis
C: hay
D: estamos
A
sois
B
estáis
C
hay
D
estamos

Slide 22 - Quiz

¿Cuántas chicas... en la clase de español?
A: sois
B: estamos
C: hay
D: eres
A
sois
B
estamos
C
hay
D
eres

Slide 23 - Quiz

gustar

Slide 24 - Slide

GUSTAR

Slide 25 - Slide

¿Recuerdas los reflexivos?
despertarse (ie) - ducharse - cepillarse - vestirse (i) 
lavarse - acostarse (ue) - relajarse - cansarse

Slide 26 - Slide

Verbos reflexivos

Slide 27 - Slide

El perfecto

Slide 28 - Slide

De "pretérito perfecto" (voltooid tegenwoordige tijd) in het Spaans wordt gebruikt om een gebeurtenis in het verleden aan te geven die een direct verband heeft met het heden of die zich binnen een nog niet afgesloten periode heeft afgespeeld. 
Bijvoorbeeld: Vandaag heb ik water gedronken
   Hoy he bebido agua

Slide 29 - Slide

Verbos irregulares en Perfecto
VER= Visto
HACER= Hecho
PONER= Puesto
SER= Sido
DECIR= Dicho
ESCRIBIR= Escrito
ABRIR= Abierto
VOLVER= Vuelto
ROMPER= Roto


Slide 30 - Slide

Tener que 
timer
0:30

Slide 31 - Slide


Wat betekende "tener que"?:
A
Hebben
B
Moeten
C
Willen
D
Doen

Slide 32 - Quiz

Wanneer gebruik je de constructie: ir a + hele werkwoord?

Slide 33 - Mind map

Het werkwoord ir= gaan
ir
Yo             voy
Tú             vas
El/ella       va
Nosotros vamos
Vosotros  vais
Ellos          van



a






ir a + hele werkwoord
Bijv. El lunes voy a visitar el museo
ir a pie
ir a caballo

Slide 34 - Slide

IR A + hele werkwoord
"iets" gaan doen in de nabije toekomst
Het "iets" geef je aan met het hele werkwoord

Voy a bailar (ik ga dansen)
Van a comer (zij gaan eten) 
Vamos a ir a la playa (wij gaan naar het strand)
Dit kun je goed gebruiken in je VLOG !!
Ahora voy a hablar sobre ... (nu ga ik iets vertellen over)

Slide 35 - Slide

Geef aan wat je gaat doen deze week, gebruik het werkwoord ir, de dagen van de week en de woordjes die je geleerd hebt

Slide 36 - Mind map

Querer

Slide 37 - Slide

Querer
Ik wil een appel
Yo quiero una manzana

Slide 38 - Slide

Geef aan in het Spaans wat je wil gaan doen in het weekend (=fin de semana)

Slide 39 - Mind map

Voor vandaag....
  • Uitleg: Tener ganas de.....
  • El gerundio

Slide 40 - Slide

Tener ganas de....

Tener ganas de + infinitivo = zin hebben om te ....


Slide 41 - Slide

Ejercicio
Stel elkaar ieder 3 vragen in het Spaans waarbij je vraagt of je klasgenoot zin heeft om iets te doen.
Je klasgenoot geeft antwoord in een hele zin. 
Even oefenen in groepjes
timer
4:00

Slide 42 - Slide

Vamos a hacer ........
Ejercicio: 14 en la página 27

Slide 43 - Slide

A corregir
  1. Tengo ganas de ir a la playa.
  2. Tenemos ganas de jugar al fútbol.
  3. Mis amigos y yo tenemos ganas de quedar.
  4. Mis padres tienen ganas de ir al cine.
  5. No tenéis ganas de hacer los deberes

Slide 44 - Slide

Vamos a hacer.....
  • Ejercicio el gerundio: 19 en la página 31

Slide 45 - Slide

Diagnostische toets maken zelfstandig en in stilte!
timer
1:00:00

Slide 46 - Slide