H4: les 1 Ontbijt, lunch en avondeten

H4: les 1 Ontbijt, lunch en avondeten , tellen
1 / 31
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H4: les 1 Ontbijt, lunch en avondeten , tellen

Slide 1 - Slide

H4: Ontbijt, lunch en avondeten 
1. Check-in (Introduction and getting to know each other) & lesopzet
2. Herhaling meubels, huis
3. werkwoord eten
4.nieuwe woorden en oefening
5. Afsluiting: Wat wil je volgende les leren? (Closure: What do you want to learn in the next lesson?)
6: 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

🥐 Wat is ontbijt, lunch en avondeten?
Ontbijt (de ochtend)
Ontbijt is de eerste maaltijd van de dag.

Je eet dit in de ochtend.

Voorbeelden van ontbijt:
🥖 een boterham – 🥣 yoghurt – 🧀 kaas – 🍎 fruit – ☕ thee of koffie

Zin: Ik eet ’s ochtends een boterham met kaas.

Slide 4 - Slide

🥐 Wat is ontbijt, lunch en avondeten?
Lunch (de middag)
Lunch eet je in de middag.

Vaak op school of op werk.

Voorbeelden van lunch:
🥪 brood – 🥗 salade – 🍳 ei – 🍵 soep

Zin: Wij lunchen om twaalf uur.

Slide 5 - Slide

🥐 Wat is ontbijt, lunch en avondeten?
Avondeten (het avondmaal)
Avondeten eet je in de avond (tussen 17:30 en 19:00).

Dit is vaak een warme maaltijd.

Voorbeelden van avondeten:
🍽️ aardappelen – 🍚 rijst – 🍗 vlees of vis – 🥦 groente

Zin: Mijn familie eet om zes uur ’s avonds.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Vervoeg het werkwoord "eten"
  • Ik ______ graag pasta. (tt)
  • Gisteren ______ wij frietjes met mayonaise. (vt)
  • Wat ______ jij meestal als ontbijt? (tt)
  • Vorige week ______ hij een hele pizza op. (vt
  • Mijn vrienden ______ elke dag fruit. (tt)
  • Toen we op vakantie waren, ______ we vaak buiten. (vt)
  • Zij ______ nu een appel. (tt)
  • Vroeger ______ jij nooit groenten! (vt)
  • Jullie ______ elke zondag bij oma. (tt)
  • Waarom ______ hij gisteren zo weinig? (vt)

Slide 9 - Slide

Wat vind je lekker?
  1. de kip
  2. de vis
  3. de rijst
  4. de boterham
  5. de kaas
  6. de worst
  7. de bloemkool
  8. lekker
  9. vinden
  10. nooit
  11. altijd
  12. meestal

Slide 10 - Slide

de kip
  • de kippen

  • zinnen: 
  • Wat legt een kip?
  • Een kip legt eieren.


Slide 11 - Slide

de vis
  • de vissen

  • zin: De vissen zwemmen in de zee.

Slide 12 - Slide

de rijst
  • zin: Wij eten vandaag rijst.

Slide 13 - Slide

de boterham
  • de boterhammen

  • zin: Wat doe jij vandaag op je boterham?

Slide 14 - Slide

de kaas
  • de kazen

  • zin: Ik vind kaas erg lekker.

Slide 15 - Slide

de worst
  • de worsten

  • zin: Ik heb worst op mijn boterham.

Slide 16 - Slide

de bloemkool
  • de bloemkolen
  • de bloem - ko - len

  • zin: Ik eet vanavond bloemkool, aardappels en kip.

Slide 17 - Slide

lekker
  • wat goed smaakt

  • lekker <-> vies

  • zinnen:
  • Het jongentje vindt spaghetti lekker.

Slide 18 - Slide

vinden (ww)
  • een mening hebben

  • Ik vind 
  • Jij vindt - Vind jij?
  • Hij vindt
  • Wij / Jullie / Zij vinden

  • zin: Wat vind jij lekker?

Slide 19 - Slide

nooit
  • nooit <-> altijd

  • zin: Veel leerlingen eten nooit een ontbijt op school. 
  • Waarom?
  • Ze willen niet vroeg uit hun bed.





Slide 20 - Slide

altijd
  • elke keer weer

  • zinnen: 
  • Deze leerlingen eten elke ochtend altijd een ontbijt.
  • Wij zijn altijd in het weekend vrij.

Slide 21 - Slide

meestal
  • zin:
  • Zij gaat meestal om tien uur naar bed.

Slide 22 - Slide

Welk dier zwemt in het water?
A
de kip
B
de koe
C
de vis
D
de muis

Slide 23 - Quiz

Maak een zin met het woord 'nooit'.

Slide 24 - Open question

Welk dier legt eieren?
A
de hond
B
de kip
C
de leeuw
D
de kat

Slide 25 - Quiz

Wat doe jij meestal op je boterham?

Slide 26 - Open question

Wat drink je altijd?

Slide 27 - Open question

vinden
Nick ...... patat lekker.
A
vind
B
Vindt
C
vindt
D
vinden

Slide 28 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van lekker?
lekker <-> ...

Slide 29 - Open question

Eten
1️⃣ Wat eet jij als ontbijt?
2️⃣ Wat eet je als lunch?
3️⃣ Wat eet je als avondeten?
4️⃣ Wat eet je nooit?
5️⃣ Wat ga jij vandaag eten?

Slide 30 - Slide

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat wil je de volgende les leren?

Slide 31 - Slide