LS/STL2 periode 2 les 3 23/24

les 3
 - Je kan ser, estar en tener vervoegen.
- Je kan de juiste bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
- Je kan iemand beschrijven





1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

les 3
 - Je kan ser, estar en tener vervoegen.
- Je kan de juiste bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
- Je kan iemand beschrijven





Slide 1 - Slide

Estar
Estar wordt gebruikt bij plaatsbepaalingen. Bijv. ik ben in Nederland. Eigenlijk zeg je dan, ik bevind mij in Nederland. Zodra je het werkwoord 'zijn' kan vervangen door 'bevinden' dan weet je dat je estar moet gebrijken.
Bijv. ik ben op school - ik bevind mij op school.



Slide 2 - Slide

MP WB p. 31

oefeningen 4, 5, 6

Slide 3 - Slide

De tal palo,  tal astilla
Tekstboek blz 34
5. Trabajo en familia
a. In restaurant Arzak werkt Juan Mari Arzak samen met zijn dochter Elena. Lees de beschrijvingen en schrijf eronder over wie ze gaan. 

Slide 4 - Slide

De tal palo,  tal astilla
Tekstboek blz 34

Vu
Vul het schema verder in...

Slide 5 - Slide

De tal palo,  tal astilla
Tekstboek blz 34
d. Luister naar wat vrienden en klanten over Juan Mari en Elena Arzak zeggen. Kruis in het schema steeds aan over wie men wat zegt: over hem, over haar, of over allebei...

Let op:
Una chica alta
Ella es alta

Slide 6 - Slide

De tal palo,  tal astilla
Tekstboek blz 35
6a Schrijf boven de rijtjes of ze over uiterlijk of karakter gaan. Zoek daarna in de woorden onder de rijtjes het tegenovergestelde. Welke 3 eigenschappen vind je vooral belangrijk in het bedrijfsleven?
 
Gordito/bajito
Om anderen niet te beledigen gebruikt men de verkleinvorm van gordo en bajo

Slide 7 - Slide

MP TB p. 35 Tarea 6b
Omschrijf een bekend persoon en gebruik daarvoor ongeveer 8 bijvoeglijke naamwoorden.

Voorbeeld
Es un hombre muy deportista.  Tiene la nacionalidad española. Vive en Mallorca. Es un tenista famoso y muy popular. Es muy alto y moreno. Su mujer no es famosa pero es muy guapa, es morena y delgada.

Slide 8 - Slide

MP TB p. 36
8. a ¿Te gusta trabajar en equipo?
Maak de test. Wat voor type collega ben jij?

Slide 9 - Slide

gustar

Slide 10 - Slide

Me gusta               el fútbol
                                   la pizza
                                   bailar

Me gustan            las vacaciones
                                  los viajes  
gustar

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

MP TB p. 36
9 Me gusta
a. Wat vind je leuk of lekker, en wat niet? Zet de begrippen in de juiste kolom.

Slide 13 - Slide

MP TB p. 37
10. Un regalo de cumpleaños
a.  De collega's van Marta willen een verjaardagscadeau voor haar kopen. Luister naar het gesprek en kruis de voorwerpen aan die genoemd worden.


b. Luister naar het gevolg van het gesprek. Wat hebben ze gekocht?

Slide 14 - Slide

Meses del año
¡Mi cumpleaños es el 24 de julio!

¿Y tu cumpleaños? 

¿Cuándo es tu cumpleaños?

Slide 15 - Slide

Opdrachten les 3

Maken:
MP H3
WB 7 t/m 11(pag 32-33)
Leren:
woordenlijst H3 p. 168 t/m 7



Slide 16 - Slide

Extra oefenen met werkwoorden

Met verbuga kun je de werkwoorden oefenen. 
Kies ser, tener en/of vink aan "regelmatige werkwoorden" 

Kies bij tijden: "presente" (de bovenste) om te tegenwoordige tijd te oefenen

Slide 17 - Slide