Quiz vermogen

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 1 - Quiz

Wat is Watt?
A
Grootheid
B
Anders....
C
Stroomkracht
D
Vermogen

Slide 2 - Quiz

Welke uitspraak is NIET waar?
A
Het vermogen van sommige apparaten is heel veranderlijk.
B
Het vermogen geeft aan hoeveel stroomsterkte een apparaat per seconde verbruikt.
C
Hoe groter het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat per seconde verbruikt.
D
Als je belt is het vermogen groter dan wanneer hij op stand-by staat.

Slide 3 - Quiz

Van welke factoren hangt het vermogen van een elektrisch apparaat af?
A
Stroomsterkte en tijd
B
Vermogen en spanning
C
Spanning en tijd
D
Spanning en stroomsterkte

Slide 4 - Quiz

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 5 - Quiz

Wat is het symbool voor vermogen?
A
V
B
I
C
P
D
U

Slide 6 - Quiz

R is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 7 - Quiz

Wat is het symbool voor spanning?
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 8 - Quiz

Reken om: 2,5 V = ... mV
A
2500 mV
B
250 mV
C
25 mV
D
25000 mV

Slide 9 - Quiz

Op een lampje staat: 6V;100 mA, P = U x I
Hoe groot is het vermogen van het lampje?
A
P = 600 W
B
P = 0,6 W
C
P = 6 W
D
P = 60 W

Slide 10 - Quiz

Wat is de omschrijving van het begrip 'vermogen'?
A
De hoeveelheid stroom dat het apparaat per seconde verbruikt.
B
De hoeveelheid vermogen dat het apparaat per seconde verbruikt
C
De hoeveelheid tijd dat het apparaat per seconde verbruikt.
D
De hoeveelheid elektrische energie dat het apparaat per seconde verbruikt.

Slide 11 - Quiz

Hoe berekenen we het vermogen
A
spanning x stroomsterkte
B
stroomsterkte : spanning
C
spanning : stroomsterkte
D
spanning x weerstand

Slide 12 - Quiz

Zet de volgende apparaten op volgorde:
van laag vermogen naar hoog vermogen.
A
1) Boormachine 2) Tv-toestel 3) Polshorloge 4) Wasdroger
B
1) Wasdroger 2) Polshorloge 3) Boormachine 4) Tv-toestel
C
1) Polshorloge 2) Boormachine 3) Tv-toestel 4) Wasdroger
D
1) Tv-toestel 2) Wasdroger 3) Boormachine 4) Polshorloge

Slide 13 - Quiz

Met welke formule bereken je het vermogen?
A
P = U - I
B
P = U / I
C
P = U x I
D
P = U + I

Slide 14 - Quiz

Met welke formule bereken je de stroomsterkte?
A
I = P x U
B
I = P : U
C
I = P - U
D
I = P + U

Slide 15 - Quiz

Een stofzuiger van 1400 watt, twee lampen van 40 watt en een magnetron van 700 watt worden aangesloten op dezelfde groep.
Hoe groot is de totale vermogen in kW?
A
P = 2180 kW
B
P = 2,140 kW
C
P = 2,180 kW
D
P = 2140 kW

Slide 16 - Quiz

Een magnetron van 700 watt, 4 spaarlampen van 60 watt en een stofzuiger van 1600 watt worden aangesloten op dezelfde groep.
Bereken het vermogen van alle apparaten in kW.
A
P = 2540 kW
B
P = 2,540 kW
C
P = 2360 kW
D
P = 2,360 kW

Slide 17 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het begrip 'vermogen'?
A
De hoeveelheid elektrische energie het apparaat iedere seconde gebruikt.
B
De hoeveelheid elektrische energie het apparaat iedere seconde verbruikt.
C
De hoeveelheid elektrische stroom het apparaat iedere seconde verbruikt.
D
De hoeveelheid chemische energie het apparaat iedere seconde gebruikt

Slide 18 - Quiz

Hoe schrijf je het op de juiste manier op?
De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A

Slide 19 - Quiz