Woordenschat 3e editie 1.1-1.2

woordenschat
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

woordenschat

Slide 1 - Slide

Woordenschat 1.1
Woordenschat --> leesvaardigheid

Onbekende woorden begrijpen in een tekst.

Slide 2 - Slide

Doel
Ik weet hoe ik moeilijke woorden in de tekst kan begrijpen. 

hierna maken
Woordenschat (online)(WS1) opdracht 1, 2,3, extra 1, extra 2
Boek: maken 150-154

Slide 3 - Slide

Betekenis afleiden uit de tekst
  • synoniem 
  • omschrijving
  • voorbeelden
  • tegenstelling
  • afbeelding

Slide 4 - Slide

Synoniem
 Zoek een synoniem; een woord dat ongeveer dezelfde
 betekenis heeft.
bijv:
  • lamp-licht
  • auto-wagen
  • schoenen-patta's-schoeisel

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Betekenis afleiden uit de tekst
- Wat is de synomiem van "Glabella"

- Zoek een omschrijving van het woord. 
Bijvoorbeeld: Wat is de omschrijving van Glabella?

- illustraties 

Slide 7 - Slide

Tegenstelling
Het tegenovergestelde van elkaar
Zoek een tegenstelling, let op signaalwoorden; maar, echter, daarentegen.

Bijv.: 
  • groot-klein
  • zwart-wit
  • hoog-laag

Slide 8 - Slide

Zoek voorbeelden
Soms kun je hieruit de betekenis van het woord afleiden
 Zoek naar een voorbeeld, let op signaalwoorden; zoals,  
   bijvoorbeeld, neem nou, denk aan.

Slide 9 - Slide

Sommigen vonden de OPMAAK van het artikel ronduit slecht.
A
het formaat
B
lettertype
C
layout

Slide 10 - Quiz

Rowan is altijd erg STIPT.
A
onnauwkeurig
B
nauwkeurig
C
slordig

Slide 11 - Quiz

De goudhandel wordt OVERWEGEND door mannen gerund.
A
minstens
B
meestal
C
merendeels

Slide 12 - Quiz

Door de lockdown gaat de motivatie van de studenten GESTAAG bergafwaarts.
A
alsmaar
B
helemaal
C
maar

Slide 13 - Quiz

Roos werkt CONSTANT door.
A
onafgebroken
B
keihard
C
gebroken

Slide 14 - Quiz

Wat is de tegenstelling van:
sympathiek
A
tegenstrijdig
B
onsmakelijk
C
onaardig

Slide 15 - Quiz

Wat is de tegenstelling van:
beletten
A
tegenwerken
B
laten zien
C
stimuleren

Slide 16 - Quiz

Wat is de tegenstelling van:
meeslepend
A
tegenwerkend
B
saai
C
langzaam

Slide 17 - Quiz

Maken Nu Nederlands
Woordenschat (WS1) opdracht 1, 2,3, extra 1, extra 2

uit boek:
Maken opdracht 1-5 P. 150-154


Slide 18 - Slide

oplossingen opdracht 1
1 opmaak, S
2 stipt, S
3 ouderwets, T
4 merendeels, S
5 opgewekt, S
6 vernieuwende, T
7 alsmaar (blijft), S

Slide 19 - Slide

opdracht 2

1 Bijvoorbeeld: iemand die als eerste iets onderneemt op een bepaald gebied
2 Bijvoorbeeld: verstand hebbend van veel verschillende dingen, veel verschillende dingen kunnen
3 Bijvoorbeeld: boeken, films of tv-programma’s waarvan de inhoud waargebeurd/niet verzonnen is
4 Bijvoorbeeld: wanneer iedereen het met elkaar eens is
5 Bijvoorbeeld: (kritisch) uitkiezen wat je wel en wat je niet doet [hier: leest]




Slide 20 - Slide

Opdracht 3
1 het springen en draaien in de lucht of het springen op of over obstakels

2 Bijvoorbeeld: onderdelen (van een onderwerp waar je het over hebt)
3 Bijvoorbeeld: controle hebben over iets
4 buigzaam
5 Bijvoorbeeld:
combinatie: samenvoeging van meerdere dingen
uiteenlopende: verschillende
degelijke: stevig en betrouwbaar
vertrouwen op: erop rekenen, ervan uitgaan







Slide 21 - Slide

Opdracht 4

1 forse
2 deels
3 Bijvoorbeeld: vooral, voor het grootste deel, hoofdzakelijk
4 Bijvoorbeeld:
preventie: oplossing voordat de situatie uit de hand loopt, zorgen dat om nare dingen voorkomen worden
potentiële: mogelijke
escaleert: uit de hand loopt, leidt tot problemen, heviger wordt
ter plaatse: op de plaats (waar het gebeurt)
surveillerende: toezicht houdende
kampt met: heeft te maken met, heeft last van









Slide 22 - Slide

Opdracht 5

1 Bijvoorbeeld:
voorbijgaande aard: het is niet blijvend, het gaat weer over/voorbij
chronisch: gaat nooit meer over, voortdurend, langdurig
betreft: gaat om
relatief: in vergelijking met soortgelijke dingen/gevallen
recent: actueel, kortgeleden, nieuw
insomnia: slapeloosheid, last hebbend van slaapproblemen
2 therapie, behandelmethode






Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Uitleg woordenschat
1. Wat betekent woordenschat
2. Waarom is dit belangrijk? 

Slide 25 - Slide

 HERHALING THEORIE
Soms begrijp je niet goed wat een woord betekent. Stop dan niet met lezen!

Lees de volgende tips om de betekenis van het woord te vinden in een tekst.


Slide 26 - Slide

THEORIE
Tip 1
Zoek een woord in de tekst dat ongeveer hetzelfde betekent (een synoniem).

Tip 2
Zoek naar een omschrijving van het woord.


Slide 27 - Slide

THEORIE
Tip 3
Zoek voorbeelden waaruit je de betekenis van het woord kunt afleiden.
Tip 4
Kijk of het tegengestelde van het woord in de tekst staat (een tegenstelling).




Slide 28 - Slide

THEORIE

Tip 5
Een afbeelding bij de tekst 
helpt om de betekenis te vinden.

Slide 29 - Slide

Wat is het tegenovergestelde van:

VRIEZEN
A
BEVROREN
B
DOOIEN
C
GRONINGERS
D
VERWARMEN

Slide 30 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

BOL
A
BOOS
B
STRAK
C
HOL
D
TULPEN

Slide 31 - Quiz



Woordenschat 


1.2 Betekenis afleiden uit het woord

Slide 32 - Slide

THEORIE
Betekenis afleiden uit het 
woord
 Hoe weet ik wat een moeilijk woord betekent?

Om achter de betekenis van een moeilijk woord te komen, kun je kijken of je een deel van het woord al wel kent.
 

Slide 33 - Slide

THEORIE
Tip 1
Bestaat het woord uit twee of meer woorden? Kijk dan of je de betekenis van één van die woorden al kent.


Voorbeeld:
Gebiedsverbod
Een ‘gebied’ is een deel van een stad of een land.
Een ‘verbod’ is iets dat niet mag.
Bij een gebiedsverbod mag iemand dus in een deel van een stad of land niet komen.


Slide 34 - Slide

THEORIE
Tip 2
Staat er een voor- of achtervoegsel dat je kent?


Voorbeeld:
Hergebruiken
Her- = opnieuw.
Gebruiken = met iets omgaan zodat je er wat aan hebt.
Hergebruiken betekent dus iets opnieuw nuttig inzetten.


Slide 35 - Slide

THEORIE
Tip 3
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?


Voorbeeld:
Problematisch
‘Problematisch’ lijkt op het woord ‘probleem’.
Een ‘probleem’ is een moeilijke situatie die opgelost moet worden.
Problematisch is dus iets wat moeilijk is op te lossen.


Slide 36 - Slide

OEFENEN

Slide 37 - Slide

Nu Suze vijf jaar in Spanje woont, spreekt ze eindelijk accentloos Spaans.

- accentloos -
A
met een accent
B
zonder accent

Slide 38 - Quiz

Met vrijwilligerswerk kun je een betekenisvolle bijdrage leveren aan onze samenleving.

- betekenisvolle -
A
met weinig betekenis
B
van veel betekenis

Slide 39 - Quiz

De snelle temperatuurwisselingen van de afgelopen maanden zijn ongunstig voor de mens en de natuur.
- ongunstig -
A
heel goed
B
niet goed

Slide 40 - Quiz

Pas drie uur na het ongeval was de weg weer begaanbaar.

- begaanbaar -
A
je kunt eroverheen lopen of rijden
B
je durft er niet op te lopen of te rijden

Slide 41 - Quiz