3 havo laatste deel hoofdstuk 2

Verder met hoofdstuk 2 paragraaf 2.4
Wat is het verschil tussen het brutoloon en het nettoloon?
Welke premies moet je betalen?
Wat is de loonheffing?
Aan het eind van deze les krijg je de verdiepingsopdrachten.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Verder met hoofdstuk 2 paragraaf 2.4
Wat is het verschil tussen het brutoloon en het nettoloon?
Welke premies moet je betalen?
Wat is de loonheffing?
Aan het eind van deze les krijg je de verdiepingsopdrachten.

Slide 1 - Slide

stopwatch
00:00

Slide 2 - Slide

3 Pijlers pensioen
Pijler 3: Zelf gespaard

Pijler 2: Bedrijfspensioen =Collectief bedrijfspensioen

Pijler 1: AOW uitkering
maak opdracht
18 en 19

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

werknemersverzekering 
-Voor mensen met een arbeidsverleden
bijvoorbeeld:
  • werkloos (WW)
  • ziek 
  • arbeidsongeschikt (WIA)

volksverzekering
-Voor iedereen

Bijvoorbeeld:
  • kinderbijslag (AKW)
  • ouderenpensioen (AOW)
  • bijstand

Slide 7 - Slide

ZVW
Premie bestaat uit 2 onderdelen:
1. nominale premie  (ongeveer 118 euro per maand) Heb je een heel laag inkomen dan krijg je zorgtoeslag.
In nederland mag je zelf een zorgverzekering kiezen.
iedereen is verplicht om een zorgverzekering af te sluiten.

Slide 8 - Slide

Loonheffing
Loonbelasting en de premies voor volksverzekering noemen we samen de loonheffing.

De loonbelasting in Nederland is progressief.
Als je inkomen stijgt moet je procentueel meer belasting betalen.

Slide 9 - Slide

Dit komt in 4havo heel uitgebreid terug!

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide


Verdien je genoeg?

Inkomen, inflatie en koopkracht
verdiepingsopgaven H.2

Slide 13 - Slide

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 14 - Quiz

Inflatie: prijsstijging, hierdoor daalt koopkracht
Inflatie is een stijging van het algemeen prijspeil
Deflatie is een daling van het algemeen prijspeil

Slide 15 - Slide

Koopkracht
Je koopkracht laat zien hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.

Je koopkracht is dus afhankelijk van:
- De prijzen
- Je inkomen

Slide 16 - Slide

Nominale waarde van je inkomen
Stel je inkomen is €1500 per maand.
Je krijgt een loonsverhoging van 2%
Dan ga je er nominaal €30 op vooruit. Dit is een nominale stijging.

Slide 17 - Slide

Job zijn inkomen blijft gelijk, maar de prijzen stijgen. Welk antwoord is juist?
A
Hij heeft meer koopkracht
B
Hij heeft minder koopkracht
C
Zijn koopkracht blijft hetzelfde

Slide 18 - Quiz

Yes! Je gaat per maand 50 euro meer verdienen bij de supermarkt. Alle prijzen van de producten die je koopt blijven gelijk. Stijgt, daalt of blijft de koopkracht nu gelijk?
A
Koopkracht stijgt
B
Koopkracht daalt
C
Koopkracht blijft gelijk

Slide 19 - Quiz

Reële waarde / koopkracht
Je bent natuurlijk heel blij met €30 euro extra. 
Helaas zie je dat de prijzen met 4% zijn gestegen. De reële waarde van je inkomen is nu minder. Je hebt minder koopkracht omdat de prijzen procentueel harder zijn gestegen dan je inkomen in procenten is gestegen 


Slide 20 - Slide

maak nu
opgave 1 en 2 van de verdiepingsopgaven.

Slide 21 - Slide

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Als de inflatie hoger is dan de stijging van mijn loon, dan....
A
blijft de koopkracht gelijk
B
daalt de koopkracht
C
stijgt de koopkracht

Slide 23 - Quiz

Koopkracht stijging en daling

Slide 24 - Slide

Als de inflatie 2% en de rente op mijn spaargeld 1% bedraagt, dan..
A
daalt mijn koopkracht
B
gebeurt er niks met mijn koopkracht
C
stijgt de koopkracht

Slide 25 - Quiz

huiswerk
Lees de verdiepingsvragen door

Slide 26 - Slide

Taken deze week
opgaven 20, 21 en 22
Ga gaan de slag met je taken.
Bekijk de verdiepingsopdrachten.

Slide 27 - Slide