3.6 Zelfstandig nw (arrangementen checken)

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 3.6  Zelfstandig naamwoord
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 3.6  Zelfstandig naamwoord
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz 122.


Slide 2 - Slide

2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- Weet je wat een zelfstandig naamwoord is
- Hoe je een zelfstandig naamwoord kan vinden in een zin
- Welke lidwoord je voor een zelfstandig naamwoord kan zetten. 

Leergebiedoverstijgende doelen:
Opkomen voor jezelf
- Vraag hulp hoe je iets kan aanpakken
- Vraag hulp aan de juiste persoon

Slide 3 - Slide

3. Mini-check
Scoor je verdiept dan mag je gelijk aan het werk. (8 of hoger). 

De rest doet mee met de mini-check

Slide 4 - Slide

Tot welke woordsoort kan het woord 'bal' behoren?
A
zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord in onderstaande zin:
In het donker kun je goed zien bij volle maan
A
Donker, maan
B
Donker, zien
C
zien, maan
D
zien, volle

Slide 6 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord in onderstaande zin:
Daardoor kun je het pad door het bos volgen.
A
Pad, volgen
B
Bos, volgen
C
Pad, bos
D
Daardoor, volgen

Slide 7 - Quiz

Noteer het verkleinwoord van trein.

Slide 8 - Open question

Wie maakt wat
Had je alle vragen goed, dan mag je zelfstandig aan het werk. Je maakt opdracht 15 t/m 17 op blz 122/123 

De rest doet mee met de instructie

Slide 9 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Slide

zelfstandig naamwoord???
  • kun je er een lidwoord voor zetten?
  • kun je er meervoud / enkelvoud van maken?
  • kun je het verkleinen (-tje)? 
ja = zelfstandig nmw

Slide 11 - Slide

banaan
  • de banaan
  • bananen
  • banaantje 

Slide 12 - Slide

docent
  • de docent
  • docenten
  • docentje

Slide 13 - Slide

boom
  • de boom
  • bomen
  • boompje 

Slide 14 - Slide

meisje
  • het meisje
  • meisjes
  • meid

Slide 15 - Slide

konijn
  • het konijn
  • konijnen
  • konijntje

Slide 16 - Slide

Parijs


  • naam van een plaats 

Slide 17 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Had je 0/1 vraag goed.
Intensief --> dan maak je met mij opdracht 16 samen.

Slide 18 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 15, 16 en 17 op blz 122/123.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 19 - Slide

1. Lesopening

LJ2: Pak je boek van Nederlands en laat deze nog even dicht op tafel liggen.

Slide 20 - Slide

2. Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je wat voorzetsel zijn.

Leergebiedoverstijgende doelen:
Opkomen voor jezelf
- Vraag hulp hoe je iets kan aanpakken
- Vraag hulp aan de juiste persoon

Slide 21 - Slide

3. Mini-check
Verdiept mag zelfstandig aan de slag: niemand

De rest doet mee met de vragen. 

Slide 22 - Slide

Wat is het voorzetsel in onderstaande zin:
De grote zeeleguaan leeft alleen rond de Galápagoseilanden.
A
Grote
B
Leeft
C
Alleen
D
Rond

Slide 23 - Quiz

Wat is het voorzetsel in onderstaande zin:
Hij zoekt zijn voedsel in zee
A
Zoekt
B
Zijn
C
In
D
Zee

Slide 24 - Quiz

Wat is het voorzetsel in onderstaande zin:
Hij gebruikt zijn stompe kaken om vers zeewier los te trekken van rotsen onder water.
A
Gebruikt, los
B
Van, onder
C
Trekken, onder
D
van, trekken

Slide 25 - Quiz

Wie maakt wat
Had je alle 3 de vragen goed, dan maak je zelfstandig opdracht 12, 13 en 14 op blz 122/123.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 26 - Slide

Voorzetsels
Voorzetsels zijn kleine woordjes die dikwijls voor een zelfstandig naamwoord staan.

Enkele voorbeelden van voorzetsels: in, op , voor, naast, met, langs, boven, om, naar, achter, bij, aan, in, over, uit, door, onder en van. 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Slide

LIDWOORD

Er zijn drie lidwoorden:

- de

- het ('t)

- een ('n)

Slide 30 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

Slide 31 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 32 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 33 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD VAN EEN WERKWOORD


 (verven) - het geverfde huis

(ontdooien) - de ontdooide maaltijd

(ontwerpen) - het speciaal ontworpen toestel

Slide 34 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Vind je het nog lastig? Dan maken we samen opdracht 14

Slide 35 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 12, 13 en 14 op bladzijde 122/123.


Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 36 - Slide

7. Evaluatie LJ1
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- Weet je wat een zelfstandig naamwoord is?
- weet je hoe je een zelfstandig naamwoord kan vinden in een zin?
                       

Slide 37 - Slide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- weet je wat voorzetsel zijn?


                    

Slide 38 - Slide

Huiswerk
Huiswerk LJ1:                                           Huiswerk LJ2:             
Vrijdag 17 december                            Vrijdag 17 december  
3.6 opdracht 15 t/m 17                         3.5 opdracht 12 t/m 14

Slide 39 - Slide