Formuleren H 3

Lesplanning 
* Terugblik: 
Herhaling Formuleren gestart

* 15 min. lezen 

* Herhaling Formuleren H3: verwijswoorden 1
* Uitleg Formuleren H4: verwijswoorden 2 

*  Maak opdr. 1, 3, 4 en 5
Let op!
Telefoon in de telefoonzak
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Lesplanning 
* Terugblik: 
Herhaling Formuleren gestart

* 15 min. lezen 

* Herhaling Formuleren H3: verwijswoorden 1
* Uitleg Formuleren H4: verwijswoorden 2 

*  Maak opdr. 1, 3, 4 en 5
Let op!
Telefoon in de telefoonzak

Slide 1 - Slide

15 mintuten lezen 
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Lesdoel:

Je leert op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden
  • Teksten zijn erg saai als ze steeds dezelfde woorden bevatten.
  • Verwijswoorden zijn een goede oplossing.
  • Voorbeelden: hij, zij, deze, die, enz.


Slide 4 - Slide

Variatie in woordgebruik 
  • Verwijswoorden:

  • hij, ze, zij, hem, haar, het
  • deze, die, dat, dit

De man die naar huis loopt --> die verwijst naar ‘de man’

Slide 5 - Slide

Waarnaar verwijst een verwijswoord?
Naar iets, of iemand, naar een plek of naar een gebeurtenis.
Waarom worden deze verwijswoorden gebruikt? Omdat het lezen zonder die verwijswoorden heel saai wordt. 

Slide 6 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord wijst dingen aan en staat voor het zelfstandig naamwoord waarbij het hoort.

Deze en die verwijzen naar een de-woord
Dit en dat  verwijzen naar een het-woord

Deze en dit verwijzen naar iets dat dichtbij is; 
Die en dat verwijzen naar iets dat ver(der) weg is. 

Slide 7 - Slide

Woordgeslacht
Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. 

- De-woorden: mannelijk of vrouwelijk
- Het-woorden: onzijdig




 Let op: het woordgeslacht heeft meestal niets te maken met mannelijk en vrouwelijk in de gewone betekenis.

Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een woordenboek of in de Woordenlijst






Slide 8 - Slide

lidwoorden
de
het
woordgeslacht
m en v
o
verwijswoorden
die en deze
dit en dat
voorbeelden 3x
tafel - auto - kam
stuur - panel - bestuur
Ezelsbruggetje:de of het woord? 
Geef 3 voorb.
een gave trui
een rode pen
een leuke hond
een gaaf blad
een rood bord
een leuk feest
Het schema met woordgeslacht, verwijswoorden en voorbeelden.  

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden 2
* Naar De-woorden verwijs je met die of deze.
* Naar Het-woorden verwijs je met dit of dat.

* Met wie verwijst naar een persoon. 
* Waarmee verwijst naar een dier of een ding.

Slide 10 - Slide

Verwijswoorden
2 regels voor verwijswoorden als hulpmiddel.
1. Als je twijfelt tussen die of dat:
- Onzijdig zelfstandig naamwoord enkelvoud: die
- De rest: dat
Bv: Zie je het vliegtuig dat daar vliegt?
Zie je de auto die daar rijdt?
Zie je de schepen die daar varen?

Slide 11 - Slide

Aan de slag!
Lees de theorie op blz. 108

- Maak opdracht:
1,3, 4 en 5 zelfstandig







Slide 12 - Slide