Spelling

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Wat is een werkwoord?

Bram brande gisteren een kaarsje.

1. Goed
2. Fout

We liepen vorige week nog in de bergen.

1. Goed
2. Fout

Waarom heb jij zo gehuild?

1. Goed
2. Fout

Heb jij net geniesd?

1. Goed
2. Fout

Wat is een onderwerp?

Het onderwerp in de zin:
Diana en Ivonne lopen elke week hard.

1. Diana
2. Ivonne
3. Diana en Ivonne
4. elke week

Het onderwerp in de zin:
Ze droegen allemaal een nette hoed.

1. ze
2. allemaal
3. hoed
4. een nette hoed

Het onderwerp in de zin:
De ondeugende jongens haalden kattenkwaad uit.

1. jongens
2. de ondeugende jongens
3. haalden uit
4. kattenkwaad

Het onderwerp in de zin:
Hebben zij dat echt gedaan, zeker weten?

1. hebben
2. zij
3. gedaan
4. zeker

Wat is een lijdend voorwerp?

Het lv:
Ik ga aan oma een mooie roos.

1. ik
2. ga
3. mooie
4. een mooie roos

Het lv:
Gisteren in de bieb las ik twee boeken uit.

1. gisteren
2. bieb
3. twee boeken
4. las uit

Het lv:
We gooiden het afval bij het grofvuil.

1. we
2. gooiden
3. het afval
4. het grofvuil

Het lv:
De bloemen die ik kreeg van tante Ilse waren al snel dood.

1. de bloemen
2. tante Ilse
3. kreeg
4. waren snel dood

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Het bijvoeglijk naamwoord:
De grijze muis at de kaas helemaal op

1. grijze
2. muis
3. grijze muis
4. kaas

Het bijvoeglijk naamwoord:
We aten pittige worst bij de bloemkool gisteren.

1. aten
2. pittige
3. bloemkool
4. gisteren

Het bijvoeglijk naamwoord:
Waarom hebben zij het groene ijzeren hek verwijderd?

1. hebben
2. groene
3. groene ijzeren
4. ijzeren

Het bijvoeglijk naamwoord:
Ik vind rekenen het allerleukst maar schrijven in het mooie schrift vind ik ook leuk.

1. rekenen
2. allerleukst
3. schrijven
4. mooie