Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd op
1. gluren De kwal ...... naar Moena's tenen.
2. rennen Ze ....... een eindje de zee in.
3. vertellen Moena ....... over een indiaanse prinses.
4. stoppen De prinses ..... de brief in een fles.
5. vissen Ik ....... het briefje uit de fles.
6. drukken Ik ........ het Moena onder de neus.
7. kraken Het papier......... van ouderdom.