Debatlessen

Welkom terug!
  • Komende lessen: debat

  • Theorie over debat (vragen + opdrachten)

  • Winnen doe je zo (in debat en van je ouders)

  • Oefenen met dinsdag dilemma's

  • Goed voorbeeld: Engeland

  • Tenslotte: win je met gevoel of met feiten?
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Welkom terug!
  • Komende lessen: debat

  • Theorie over debat (vragen + opdrachten)

  • Winnen doe je zo (in debat en van je ouders)

  • Oefenen met dinsdag dilemma's

  • Goed voorbeeld: Engeland

  • Tenslotte: win je met gevoel of met feiten?

Slide 1 - Slide

Bij een DEBAT heb je altijd een stelling.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

Als je een stelling bestrijdt, dan:
A
Ben je het niet met de stelling eens.
B
Ben je het wel met de stelling eens.

Slide 3 - Quiz

Als je wel met de stelling eens bent in een debat dan .......... je de stelling.

Hint: Vul een werkwoord in, tegenovergestelde van bestrijden.

Slide 4 - Open question

In een debat probeer je je tegenstander te overtuigen van jouw gelijk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Belangrijke begrippen (stencil)
  • Stelling

  • Mening/ standpunt

  • Objectieve argumenten

  • Subjectieve argumenten

  • Feiten

Slide 6 - Slide

Welkom!
  • Docent stelt zich voor.

  • Herhaling theorie over debat (vragen + opdrachten)

  • Winnen doe je zo (in debat en van je ouders)

  • Oefenen met dinsdag dilemma's

  • Tenslotte: win je met gevoel of met feiten?

Slide 7 - Slide

Winnen in een debat 

Winnen betekent: 
'Als winnaar gezien worden door het publiek'

Dus niet: 
'Je hebt je tegenstander overgehaald!'

Slide 8 - Slide

Kijkersvraag

Hoe zet Wouter Bos ervoor 
dat Jan Peter Balkenende (met bril) 
klem komt te staan?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Korte herhaling + p.4
  1. De scholen moeten later beginnen, want het puberbrein is pas wakker om 9.30.
  2. Schooluniformen moeten verplicht worden, want ik vind die heel cool.
  3. Huiswerk moet afgeschaft worden, want het is beter om schoolwerk te maken als er een docent bij is. Dan kun je meteen vragen stellen.

Slide 11 - Slide

Welkom!
  • Docent stelt zich voor.

  • Herhaling theorie over debat (vragen + opdrachten)

  • Winnen doe je zo (in debat en van je ouders)

  • Oefenen met dinsdag dilemma's

  • Tenslotte: win je met gevoel of met feiten?

Slide 12 - Slide

Wat is het argument? 
Objectief of subjectief? 
Feit/ vermoeden/ persoonlijke ervaring/ gevoelens/ waardeoordeel?
1. Ik ga morgen naar de bioscoop, want er draait een leuke film.
2. Omdat gokken verslavend is, moet het verboden worden.
3. Iedereen moet een schooluniform aan, want dan wordt er minder gepest.
4. Niemand leest meer boeken, dus bibliotheken zijn overbodig.
5. Ik eet geen pindakaas, want ik ben allergisch voor pinda’s.
6. Kinderen worden online soms gepest, daarom moeten ouders kunnen meekijken op hun computer.

Slide 13 - Slide

Welkom!
  • Docent stelt zich voor.

  • Herhaling theorie over debat (vragen + opdrachten)

  • Winnen doe je zo (in debat en van je ouders)

  • Oefenen met dinsdag dilemma's

  • Tenslotte: win je met gevoel of met feiten?

Slide 14 - Slide

Aanvallen!
Aanvalstactiek bepalen voor debat vergroot de kans op winst.
Je hebt kans publiekslieveling te worden.
Je komt het sterkste over.

1. Kritische vragen bedenken
2. Tegenargumenten bedenken

Slide 15 - Slide

Welkom!
  • Docent stelt zich voor.

  • Herhaling theorie over debat (vragen + opdrachten)

  • Winnen doe je zo (in debat en van je ouders)

  • Oefenen met dinsdag dilemma's

  • Tenslotte: win je met gevoel of met feiten?

Slide 16 - Slide

Blad 1: Oefenen met Dinsdag dilemma's 
  • Iedereen kiest blind twee kaarten. 
  • EEN daarvan hou je.
  • Dit dilemma ga jij verdedigen.
  • Jij ziet ook het dilemma van je tegenstander.

Voorbereiding
- Bedenk 3 argumenten voor jouw dilemma (subjectief/objectief?) 
- Noteer: subjectief/ objectief argument


timer
7:00

Slide 17 - Slide

Oefenen met Dinsdag dilemma's 
  • Deel je argumenten met je buur (na voorbereiding)

  • Noteer 1 argument van je tegenstander die jij gaat aanvallen
  • Is jouw ''aanvalsargument'' subjectief of objectief?  (Blad 2)

  • Bedenk nog 2 (losse) tegenargumenten 
  • Zijn deze objectief of subjectief?


Slide 18 - Slide

CHECK
Je hebt nu:

- 3 argumenten VOOR jouw dilemmakaart (zelf bedacht)

- 1 argument VOOR van jouw tegenstander (overgeschreven) + AANVAL daarop

- 2 argumenten TEGEN jouw tegenstander (zelf bedacht)

Slide 19 - Slide

Oefenen met Dinsdag dilemma's AB
  • Debatteren maar!
- 2 tweetallen (tweetal A en tweetal B) zijn 1 groep

1.  Tweetal A voert een debat. 
     Tweetal B bepaalt wie de beste show neerzet.
     Geef aan waarom de show goed was.

2. Tweetal B voert debat.
     Tweetal A bepaalt wie de sterkste argumenten had. 
    Je hoeft het niet eens te zijn met degene die de sterkste argumenten had.
    Geef aan waarom je de argumenten sterk vond.

Slide 20 - Slide

Debat in tweetallen AB
- Persoon 1 noemt 3 argumenten voor (Blad 1)
- Persoon 2 noemt 3 argumenten voor (Blad 1)

- Persoon 1 valt 1 argument aan en geeft 2 andere tegenargumenten (Blad 2)
- Persoon 2 valt 1 argument aan en geeft twee tegenargumenten (Blad 2)

Publiek (ander tweetal) bepaalt: wie was het sterkste? 
- inhoud: beste argumenten



timer
7:00

Slide 21 - Slide

Oefenen met Dinsdag dilemma's BA
  • Debatteren maar!
- 2 tweetallen (tweetal A en tweetal B) zijn 1 groep

1.  Tweetal A voert een debat. 
     Tweetal B bepaalt wie de beste show neerzet.
     Geef aan waarom de show goed was.

2. Tweetal B voert debat.
     Tweetal A bepaalt wie het sterkste overkwam, publiekslieveling was (show).
     Leg uit waarom je dat vind.

Slide 22 - Slide

Debat in tweetallen BA
- Persoon 1 noemt 3 argumenten voor (Blad 1)
- Persoon 2 noemt 3 argumenten voor (Blad 1)

- Persoon 1 valt 1 argument aan en geeft 2 andere tegenargumenten (Blad 2)
- Persoon 2 valt 1 argument aan en geeft twee tegenargumenten (Blad 2)

Publiek (ander tweetal) bepaalt: wie was het sterkste? 
- presentatie: beste show



timer
5:00

Slide 23 - Slide

Welkom!
  • Docent stelt zich voor.

  • Herhaling theorie over debat (vragen + opdrachten)

  • Winnen doe je zo (in debat en van je ouders)

  • Oefenen met dinsdag dilemma's

  • Tenslotte: win je met gevoel of met feiten?

Slide 24 - Slide

Debat in het 'echte' Lagerhuis







                                           We gaan kijken naar het Britse parlement.


Slide 25 - Slide

info vooraf
Bakermat = plek waar iets ontstaan is
(Democratie is uitvinding van de Grieken)

Retorica = kunst van goed kunnen spreken, kunnen overtuigen

Leader of opposition = leider van oppositie

Engeland: twee politieke partijen. 
De grootste partij regeert (hier: Conseratieven met Cameron)
De kleinste partij controleert de regering  (hier: Labourpartij) 
De kleinste partij probeert natuurlijk stemmen te winnen voor een volgende verkiezing.





James Cameron
voormalig prime minister van Engeland

Slide 26 - Slide

Schrijfvraag (in je schrift)

1. Welke truc haalt Cameron uit de doos? 
''De drieslag'' = .....?

2. Het publiek wordt er erg bij betrokken, 
waaraan kun je dat zien?

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Schrijfvraag (in je schrift)

1. Welke truc haalt Cameron uit de doos? 
''De drieslag'' = .....?

2. Het publiek wordt er erg bij betrokken, 
waaraan kun je dat zien?

Slide 29 - Slide

Drieslag
Dat houdt in met 3 tegenargumenten.

Je wordt aangevallen met 1 argument 
Je verdedigt jouw mening met 3 argumenten

Dan ben je qua hoeveelheid argumenten dus de winnaar.

Slide 30 - Slide

Publiek is betrokken:
- Medestanders schreeuwen mee 'Yeah'/ gaan staan als ze het er mee eens zijn/ knikken of schudden; 

- Spreker richt zich tot publiek en minder tot zijn tegenstander;

- Met humor/ sneren proberen de ander voor schut te zetten.

Slide 31 - Slide

Welkom!
  • Docent stelt zich voor.

  • Herhaling theorie over debat (vragen + opdrachten)

  • Winnen doe je zo (in debat en van je ouders)

  • Oefenen met dinsdag dilemma's

  • Win je met gevoel of met feiten?

Slide 32 - Slide

Gevoel of feiten?
Wat is sterker?

Een objectief argument?
Een subjectief argument?

Slide 33 - Slide

Antwoord
Het sterkste is: 
Gebruik argumenten die gevoel EN verstand aanspreken. 
Feiten (inhoud) en emoties (humor, sneren, medelijden). 

In de volgende reclame gebeurt dat, welk gevoel en welke logische reden gebruikt Unicef hier?

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video