Grammatica

Grammatica 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica 

Slide 1 - Slide

Zie voor uitgebreidere uitleg werkvorm doen/zijn:

http://grammaticadidactiek.ruhosting.nl/docs/Activerende%20didactiek%20grammatica.pdf
Lesdoelen
Aan het einde van deze les weet je:
  1. wat het verschil is tussen doen-zinnen en zijn-zinnen.
  2. wat een persoonsvorm is.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Grammatica

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Waarom leren we grammatica?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Grammatica-onderwijs is bedacht door:
A
Leraren
B
Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog
C
Alexander de Grote
D
Julius Ceasar

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Kijk naar de betekenis van de hele zinnetjes, dus niet alleen naar de betekenis van het eerste of het tweede woord!

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Mama lief
Oma breien
Auto rood
Tante zingen
Tommie lachen
Popje stout
Broertje boos
Hondje blaffen
Meloen bah
Treintje tsjoektsjoek
Snoepje lekker
Papa slapen

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Maak een goede zin van de volgende zinnen?
Mama lief
Treintje tsjoektsjoek

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Doen-zinnen en zijn-zinnen
Doen
Zijn
Oma doet breien
Mama is lief
Papa doet slapen
Auto is rood
Tante doet zingen
Popje is stout 
Tommie doet lachen
Broertje is boos
Hondje doet blaffen
Meloen is bah
Treintje doet tsjoektsjoek
Snoepje is lekker

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

peuterzinnen
werkwoorden
zijn 
is
kunnen
kan
mogen 
mag
blijven
blijft
gaan
gaat
moeten
moet
Mama lief
Papa slapen
Popjes stout
Meloenen bah
Oma's breien
Tante zingen
Broertje boos
Treintje tsjoektsjoek
Auto's rood
Tommie lachen
Hondjes blaffen
Snoepjes lekker
timer
5:00

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Wat je ziet is dat niet alles past. Sommige werkwoorden passen alleen bij de zijn-betekenis, andere alleen bij de doen-betekenis


De auto's zijn rood.
De oma's breien.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm
Wat je ziet is dat een werkwoord meerdere vormen kan hebben: naast zijn heb je is, naast kunnen heb je kan, enzovoorts. 


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm
Verschillende vormen van een werkwoord passen bij de persoon over wie iets gezegd wordt. 

De vorm van het werkwoord past bij de persoon/personen in de zin.

Mama past bij is, en popjes past bij zijn. Daarom noemen we die vormen de persoonsvorm.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm
Werkwoord koken                                                 Werkwoord lachen

Ik kook                                                                        Ik lach

Jij kookt                                                                     Jij lacht

Wij koken                                                                  Wij lachen          

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Oefenen
Jan loopt naar school.

Jan en Kees lopen naar school.


Geef bij de volgende zinnen aan wat de persoonsvorm is.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Harry en Ron heffen hun toverstaf.
A
Harry
B
heffen
C
Harry en Ron
D
hun toverstaf

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hermelien zit in de bibliotheek.
A
zit
B
de bibliotheek
C
Hermelien
D
in

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Dumbledore vraagt Hagrid om hulp.
A
Dumbledore
B
Hagrid
C
om hulp
D
vraagt

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Harry woont in de bezemkast bij zijn oom en tante.
A
oom en tante
B
in de bezemkast
C
Harry
D
woont

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Persoonsvorm
Harry en Ron heffen hun toverstaf.
Hermelien zit in de bibliotheek.
Dumbledore vraagt Hagrid om hulp.
Harry woont in de bezemkast bij zijn oom en tante.


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm
Harry en Ron heffen hun toverstaf.
Hermelien zit in de bibliotheek.
Dumbledore vraagt Hagrid om hulp.
Harry woont in de bezemkast bij zijn oom en tante.


Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Wat gebeurt er met de persoonvorm als je de tijd van de zin verandert?

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Wat gebeurt er met de persoonvorm als je de zin vragend maakt?

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Weet je het verschil tussen doen-zinnen en zijn-zinnen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

This item has no instructions

Kun je een persoonsvorm vinden in een zin?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

This item has no instructions

Volgende les
Grammatica

  1. Verder oefenen met persoonsvorm.
  2. Verder oefenen doen-zinnen en zijn-zinnen.
  3. Gezegde.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions