This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefentoets Wo2
2 mavo
Slide 1 - Slide
Hoe heet dit tijdvak en van wanneer tot wanneer duurde het?
Slide 2 - Open question
'Het verlies van de Eerste Wereldoorlog door Duitsland is een ....... van het ontstaan van de Tweede Wereldoorlog.'
Wat hoort er op de puntjes?
A
oorzaak
B
gevolg
Slide 3 - Quiz
Met welke gebeurtenis begon de Tweede Wereldoorlog?
A
De inval van Tsjecho-Slowakije
B
De inval van Polen
C
De inval van Oostenrijk
D
De inval van Nederland
Slide 4 - Quiz
Nederland was tijdens de Tweede Wereldoorlog:
A
Niet neutraal
B
Neutraal
Slide 5 - Quiz
Wat wordt bedoeld met een blitzkrieg?
A
Een langzame aanval
B
Een zware aanval
C
Een aanval met een groot leger
D
Een snelle aanval
Slide 6 - Quiz
Welke van deze landen werden in 1940 door Duitsland veroverd?
A
Noorwegen, België, Rusland
B
Nederland, Denemarken, Groot Brittannië
C
Noorwegen, Frankrijk, België
D
Denemarken, België, Zwitserland
Slide 7 - Quiz
Welke van deze landen werd niet door Duitsland veroverd?
A
Noorwegen
B
Groot-Brittannië
C
Denemarken
D
België
Slide 8 - Quiz
Na welke gebeurtenis gaf Nederland zich over aan Duitsland?
Slide 9 - Open question
Welke landen hoorden bij de geallieerden?
A
Sovjetunie, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Canada
B
Sovjetunie, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Japan
C
Sovjetunie, Groot-Brittannië, verenigde Staten, Italië
D
Sovjetunie, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Spanje
Slide 10 - Quiz
Met welke gebeurtenis raakte de Verenigde Staten betrokken bij de oorlog?
A
Duitse aanval op Groot-Brittannië
B
Duitse aanval op Frankrijk
C
Japanse aanval op de de Sovjetunie
D
Japanse aanval op Pearl Harbor
Slide 11 - Quiz
Leg uit waarom de slag bij Stalingrad een keerpunt in de oorlog was
Slide 12 - Open question
Hoe zagen de eerste bezettingsmaanden er voor de meeste Nederlanders uit?
A
De meeste Nederlanders verzetten zich tegen de Duitse bezetter
B
De meeste Nederlanders pakken hun normale leven op
C
De meeste Nederlanders hebben het zwaar omdat er veel razzia's zijn
D
De meeste Nederlanders hebben het zwaar omdat er tekort aan eten is
Slide 13 - Quiz
Kijk naar de tekening. Welk begrip past hierbij?
Slide 14 - Open question
Leg uit wat verzet betekent en geef twee verschillende voorbeelden hiervan.
Slide 15 - Open question
In de winter van 1944 stierven meer dan 20.000 Nederlanders, waar kwam dit door?
A
De gevechten in Arnhem waren enorm gewelddadig en hier vielen heel veel slachtoffers.
B
De nazi's wisten dat ze langzaam de oorlog aan het verliezen waren en wilde nog zoveel mogelijk Joodse mensen vermoorden.
C
Er was groot tekort aan voedsel en brandstoffen in het westen en noorden van Nederland, deze winter wordt de hongerwinter genoemd.
D
D-Day vond plaats op het strand bij Den Haag, hier woonde veel Nederlanders die het slachtoffer werden van de gevechten.
Slide 16 - Quiz
De volgende zinnen beschrijven het gedrag van vier Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog:
1 Een man meldt zich aan voor de strijd tegen de Sovjet-Unie. 2 Een politieman geeft leiding bij het oppakken van Joden. 3 Een radio-omroeper deelt mee dat het Nederlandse leger heeft gecapituleerd. 4 Een vrouw wordt verliefd op een Duitse soldaat.
Welke vorm of welke vormen van gedrag zijn voorbeelden van collaboratie?
A
Nummer 1 en 2
B
Nummer 2
C
Nummer 2 en 3
D
Alleen nummer 4
Slide 17 - Quiz
Op welke datum was heel Nederland bevrijd?
A
3 mei 1945
B
4 mei 1945
C
5 mei 1945
D
6 mei 1945
Slide 18 - Quiz
Hoe ging de oefentoets? Was het moeilijk of makkelijk?