Herhaling Hoofdstuk 3

Welkom
3 MAVO ||  2020-2021


Hoofdstuk 3
De bank en jouw geld

1 / 37
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
3 MAVO ||  2020-2021


Hoofdstuk 3
De bank en jouw geld

Slide 1 - Slide

3 functies van geld
  • Geld kan je ruilen tegen producten of diensten -> Ruilmiddel
  • Geld kan je sparen -> Spaarmiddel
  • Met geld kan je de waarde bepalen -> Rekenmiddel


Slide 2 - Slide

Saldo
  • Bankrekening = €210
  • + Salaris                €300
  • -------------------------------------------------
  •  Creditsaldo      = €510 

Slide 3 - Slide

Saldo
  • Bankrekening = €100
  • Betaald Airpods - €149
  • -------------------------------------------------
  • Debetsaldo      = €49


Slide 4 - Slide

Sparen = Een deel van je inkomen apart zetten -> Niet uitgeven
Rente = Een vergoeding voor het uitlenen van je geld


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Waarom wil ik sparen?
  • Sparen voor een doel
  • Sparen uit voorzorg
  • Sparen voor rente 

Slide 7 - Slide

Soorten spaarrekeningen
Gewone spaarrekening
Spaardeposito
Variabele rente
Vaste rente
Rente kan veranderen
Rente kan niet veranderen

Slide 8 - Slide

Wat komt er kijken bij het lenen van geld?
Net zoals bij het sparen van geld komt rente ook voor bij het lenen van geld.
In dit geval betaal ik dan rente aan de bank

Lenen wordt ook wel een 'krediet' genoemd

Slide 9 - Slide

Leenmotieven
Waarom zou je willen lenen?
  • Een hele grote aankoop -> huis
  • Een tekort opvangen
  • Een duurzaam consumptiegoed kopen -> keuken, auto etc.
  • Onverwachts gaat mijn wasmachine stuk

Slide 10 - Slide

Soorten krediet
Als je geld wilt lenen voor een duurzaam consumptiegoed , dan noem je dat een 'consumptief krediet' 

Slide 11 - Slide

Persoonlijke lening
 Een bepaald bedrag lenen en dit in afgesproken termijnen terug betalen

Slide 12 - Slide

Doorlopend krediet
Met de bank heb ik een maximaal leenbedrag afgesproken.
Ik kan altijd lenen tot het maximale bedrag. Dit kan in stukjes, maar ook in een keer. 
Ik betaal alleen rente over het geleende bedrag

Slide 13 - Slide

Salariskrediet/rood staan
Tot een afgesproken bedrag 'rood' staan

Dit is dus een negatief saldo
Wat was ook al weer een ander woord voor 
een negatief saldo?

Slide 14 - Slide

Beleggen
In plaats van sparen kun je je geld ook beleggen

Je investeert je geld dan in zaken of dingen waar jij meer rendement uit denkt te halen.

Dit zijn bijvoorbeeld aandelen -> stukjes van een bedrijf

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Wisselkoersen
We hebben allemaal verschillende soorten geld in de wereld.
Dit noemen we ook wel 'valuta'.

Veel landen in de Europese unie hebben de euro als betaalmiddel. Deze landen noemen we ook wel 'de eurozone'

De 'wisselkoers' geeft de verhouding tussen twee soorten valuta weer

Slide 17 - Slide

Lisa vindt het broodje pindakaas eigen niet lekker en verkoopt hem aan Wilbert.

Dit is een voorbeeld van:
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 18 - Quiz

Fredje koopt lunch liever bij de bakker.

Dit is een voorbeeld van:
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 19 - Quiz

Wat is het verschil tussen chartaal en giraal geld?

Slide 20 - Open question

Geld op je spaarrekening is een voorbeeld van giraal geld.
A
Ja, want het is niet tastbaar.
B
Ja, want ik kan dan met mijn pinpas betalen.
C
Nee, want het is tastbaar.
D
Nee, want met geld op je spaarrekening kan je niet betalen.

Slide 21 - Quiz

Meneer De Vries heeft op zijn bankrekening een debetsaldo van €32,45. Via de bank ontvangt hij €647,18 en betaalt hij €389,54. Bereken zijn nieuwe saldo.

Slide 22 - Open question

Wat is GEEN spaarmotief?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor de rente
C
Sparen voor de winst
D
Sparen uit voorzorg

Slide 23 - Quiz

Je krijgt een vaste rente op je spaarrekening. In de krant lees je dat de rente gaat dalen. Is dat voor jou nadelig, voordelig of verandert er niets voor jou?
A
Nadelig, nu krijg je minder rente.
B
Voordeel, je krijg nu meer rente.
C
Er verandert niets, omdat je rente hetzelfde blijft.

Slide 24 - Quiz

Je hebt €200 op je spaardeposito staan. Hierover ontvang je een samengestelde rente van 2%. Welk bedrag staat er na 2 jaar op je spaarrekening?
A
€8
B
€8,08
C
€208
D
€208,08

Slide 25 - Quiz

Peter heeft €1.650 euro op zijn spaarrekening staan. Hij krijgt 2,4% enkelvoudige interest. Hoeveel euro rente krijgt hij in 5 jaar tijd?
A
€39,60
B
€198,-
C
€209,99
D
€1.650,-

Slide 26 - Quiz

Krediet is
A
een lening voor de aanschaf van een huis
B
een doorlopend krediet
C
een ander woord voor lening
D
koop op afbetaling

Slide 27 - Quiz

Je leent €4.000 en betaald terug in maandelijkse termijnen van €130. De looptijd van de lening is 3 jaar.
Bereken de kredietkosten
A
€130
B
€390
C
€680
D
€4.130

Slide 28 - Quiz

Wat is een motief om te lenen?
A
Tijdelijk geldtekort opvangen
B
Onverwacht dringend geld nodig
C
Duurzaam consumptiegoed aanschaffen
D
Het doen van een grote uitgave, zoals het kopen van een huis

Slide 29 - Quiz

Voor het kopen van een huis sluit je een
A
consumptieve lening af.
B
hypothecaire lening af.
C
doorlopend krediet af.
D
salariskrediet af.

Slide 30 - Quiz

Annemarie heeft een doorlopend krediet van €10.000. Ze heeft daarvan €8.000 opgenomen. Ze lost €3.500 per jaar af.
2 jaar later wil ze €5.000 lenen om de keuken op te knappen. Is dit mogelijk?
A
Ja, want ze heeft op dat moment €9.000 ruimte om te lenen.
B
Ja, want €5.000 is minder dan de €10.000 die ze mag lenen.
C
Nee, want ze mag niet zomaar €5.000 lenen
D
Nee, want ze mag het doorlopend krediet niet voor de keuken gebruiken.

Slide 31 - Quiz

Bedrijfskredieten
Consumptieve kredieten
Inkomens
Spaargeld
Consumptie-uitgaven

Slide 32 - Drag question

Wisselkoers euro:
Poolse zloty. U koopt: 4,20. U verkoopt 4,24.

Je koopt 150 Poolse zloty's. Hoeveel euro betaal je daarvoor?

Slide 33 - Open question

Wisselkoers euro:
Deense kronen. U koopt: 7,39. U verkoopt 7,48.

Je hebt €250, hoeveel is dat waard in Deense kronen?

Slide 34 - Open question

Wisselkoers euro:
Marokkaanse dirham. U koopt: 10,80. U verkoopt 11,24.

Je verkoopt 1.200 dirham, hoeveel euro ontvang je?

Slide 35 - Open question

Wisselkoers euro:
Turkse lira. U koopt: 2,75. U verkoopt 2,82.

Je levert bij de bank 600 Turkse lira's in. Hoeveel euro krijg je?

Slide 36 - Open question

Aan de slag
Plusopdrachten maken!

Slide 37 - Slide