Hoe zat het ook alweer?

Hoe zat het ook alweer?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoe zat het ook alweer?

Slide 1 - Slide

Waar of niet waar?
  1. ‘Zijn’ is niet het enige werkwoord met een zijn-betekenis.
  2. Het koppelwerkwoord is altijd het eerste werkwoord in een zin met meerdere werkwoorden.
  3. Een naamwoordelijk gezegde bevat vaak een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.
  4. Het onderwerp maakt deel uit van het naamwoordelijk gezegde.
  5. Het werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden.
  6. Bij een scheidbaar werkwoord horen beide delen bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 2 - Slide

Ontleed de volgende zinnen.
- Neem de zinnen over en zet streepjes tussen de zinsdelen.
- Onderstreep de PV
- Benoem OW en WG/NG.
- Zet erachter uit hoeveel zinsdelen de zin bestaat.

  1. Op koningsdag was onze koning pannenkoeken aan het bakken voor het volk.

  2. De schade aan onze auto bleek vorige week gelukkig beperkt.


timer
10:00

Slide 3 - Slide

Antwoorden
  1. ‘Zijn’ is niet het enige werkwoord met een zijn-betekenis.  WAAR
  2. Het koppelwerkwoord is altijd het eerste werkwoord in een zin met meerdere werkwoorden.

    NIET WAAR
  3. Een naamwoordelijk gezegde bevat vaak een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord. WAAR
  4. Het onderwerp maakt deel uit van het naamwoordelijk gezegde. NIET WAAR
  5. Het werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden. NIET WAAR
  6. Bij een scheidbaar werkwoord horen beide delen bij het werkwoordelijk gezegde. WAAR

Slide 4 - Slide

Check de zinnen:
  1. Op koningsdag | was | onze koning | pannenkoeken | aan het bakken |
                                          WG            OW                                                           WG
    voor het volk. --> 5 zinsdelen

  2. De schade aan onze auto | bleek | vorige week | gelukkig | beperkt.

                            OW                            NG                                                                NG
    --> 4 zinsdelen


Slide 5 - Slide

Hoeveel vragen en zinnen had je helemaal goed?
6 vragen en 2 zinnen:

  • 0 - 6  goed  -->  Volg de aantekeningen

  • 7 - 8   goed --> Keuze tussen: 
                                       - Volg de aantekeningen
                                          of
                                       - Werk zelfstandig aan de opdrachten

Slide 6 - Slide

Noteer de stappen in je schrift!

Stappen zinsontleding
--> alles op een rijtje

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

PV
  • Verandert de zin van tijd
  • Plek 2 in gewone zin
  • Zinsdeelproef --> ruil groepjes woorden met de PV
  • Mijn moeder | heeft | vorige week | gelukkig |een kaartje |

     geschreven | aan onze zieke buurvrouw.

Slide 13 - Slide

OW
  • Doet iets of is iets 
  • Altijd een persoon of een ding
  • Mijn moeder | heeft | vorige week | gelukkig |een kaartje |
                 OW
       geschreven | aan onze zieke buurvrouw.

Slide 14 - Slide

Gezegde: WG of NG
  • DOE-zin of ZIJN-zin? 
  • Altijd één van de twee
  • Mijn moeder | heeft | vorige week | gelukkig | een kaartje                                    
      geschreven | aan onze zieke buurvrouw.
  • Zij | schijnt | namelijk | al een tijdje | ziek te zijn.

Slide 15 - Slide

WG
  • DOE-zin
  • Handeling/actie --> OW doet iets
  • Alleen werkwoorden! --> ZWW + eventueel HWW
  • LV mogelijk aanwezig
  • (Een LV 'ondergaat' immers een handeling/actie)
  • Mijn moeder | heeft | vorige week | gelukkig | een kaartje | geschreven |
               OW                WG                                                                                           WG
      aan onze zieke buurvrouw.

Slide 16 - Slide

NG
  • ZIJN-zin
  • OW is iets
  • Werkwoorden + naamwoorden
  • KWW/HWW  +  ZN of BN
  • Koppelwerkwoord --> eigenschap/kenmerk (ZN/BN) --> OW
  • Meer werkwoorden met 'zijn'-betekenis:
  • zijn-worden-blijven-blijken-lijken-schijnen
  • LV nooit mogelijk!
  • Immers: geen handeling/actie in de zin
  • Zij | schijnt | namelijk | al een tijdje | ziek te zijn.
     OW      NG                                                                NG

Slide 17 - Slide

Evaluatie

Slide 18 - Slide

Wat vind je nog lastig?

Slide 19 - Open question

De rest van de les ga ik ...
De uitleg nog een keer zelfstandig doornemen.
De opdrachten uit het boek maken.
De oefenbladen maken
Opdrachten nakijken
Extra hulp vragen aan mevr. Boomstra

Slide 20 - Poll