Aanhalingstekens

Aanhalingstekens
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 7

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Aanhalingstekens

Slide 1 - Slide

Wanneer aanhalingstekens?
Om weer te geven wat iemand zegt: 

  • de woorden van de aanhaling plaatst men tussen aanhalingstekens 
  • je hebt begin- en eindaanhaling 
  • open de aanhalingstekens bovenaan en sluit ze bovenaan 

Slide 2 - Slide

Aanhalingstekens of niet ?
aanhalingstekens:
geen aanhalingstekens:
Anna zegt:"Ik houd van lezen."
Anna zegt dat ze 
van lezen
houdt. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

De beginaanhaling!
De aangehaalde woorden staan vooraan in de zin.
  • Je schrijft GEEN punt op het einde van de beginaanhaling.
  • Een uitroepteken schrijf je WEL op het einde van de beginaanhaling.
  • Een vraagteken schrijf je WEL op het einde van de beginaanhaling.
  • Na de beginaanhaling komt er altijd een komma.

Het eten is klaar!”, roept mama.
Wanneer gaat het sneeuwen?”, vraagt broer.
Morgen is het geen school”, fluistert de directeur. 
Voorbeelden:

Slide 5 - Slide

De eindaanhaling!
De aangehaalde woorden staan niet in het begin van de zin.
  • Voor de eindaanhaling plaats je een dubbelpunt.
  • De eindaanhaling begint met een hoofdletter.
  • Alle leestekens (ook een punt) staan binnen de eindaanhaling.

Mama roept: “Het eten is klaar!”
Broer vraagt: “Wanneer gaat het sneeuwen?”
De directeur fluistert: “Morgen is het geen school.”
Voorbeelden:

Slide 6 - Slide


"Wie heeft die prop in de hoek gegooid?," vroeg de juf.
A
Achter de juf moet een vraagteken staan.
B
De komma staat op de foute plaats.
C
De komma moet een dubbelpunt zijn.
D
De zin is correct.

Slide 7 - Quiz


De vrouw riep boos: "Bah ik lust geen pompoensoep"!
A
Het dubbelpunt moet een komma zijn.
B
De aanhalingstekens staan op de foute plaats.
C
Het uitroepteken moet een punt zijn.
D
De zin is correct.

Slide 8 - Quiz


"Geef hier!" gilt Marie.
A
Er moet een dubbelpunt staan voor gilt.
B
Gilt moet met een hoofdletter.
C
Er moet een komma staan voor gilt.
D
De zin is correct.

Slide 9 - Quiz


“Aanhalingstekens zijn fijn”, zei de jongen.
A
De komma staat op de foute plaats.
B
Zei moet met een hoofdletter.
C
Achter fijn moet een punt staan.
D
De zin is correct.

Slide 10 - Quiz

Staan de aanhalingstekens hier goed?
'Mogen we kippen, mam?' vragen de kinderen
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Staan de aanhalingstekens hier goed?
'Oh ja' en een haan erbij! roept mam
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

'Dat zullen de buren leuk vinden' , bromt pap.
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz