3.6 & 3.7 Evolutie & Verwantschap

Start van de les
- Rustige binnenkomst, direct naar je eigen tafeltje (klasopstelling).
- Check bij jezelf: jas/pet/kauwgom?
- Tablet blijft in de tas. Werkspullen pak je voor je.
- Zachtjes overleg tot timer is afgelopen. 
- leesmoment (lezen theorie uit je lesboek):



timer
2:00
Lezen basisstof 5 en 6.

1 / 50
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Start van de les
- Rustige binnenkomst, direct naar je eigen tafeltje (klasopstelling).
- Check bij jezelf: jas/pet/kauwgom?
- Tablet blijft in de tas. Werkspullen pak je voor je.
- Zachtjes overleg tot timer is afgelopen. 
- leesmoment (lezen theorie uit je lesboek):



timer
2:00
Lezen basisstof 5 en 6.

Slide 1 - Slide

3.6 & 3.7 Evolutie en verwantschap

Slide 2 - Slide

Even opfrissen
Schrijf de stappen op van volgende vraag.

P:
Geslachtscellen:
F1 schema:
Kansen genotype F1:
kansen fenotype F1:

Slide 3 - Slide

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op (zie afbeelding). De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).

Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.
Maak het kruisingsschema. Wat zijn de kansen voor het genotype en fenotype?


Moeder
Vader
Genotype: 50% Gg, 50% gg 
(Gg : gg = 1 : 1)

Fenotype: 50% rechts, 50% links 
(rechts : links = 1 : 1)

: spreek je uit als 'staat tot'
G
g
g
g
Gg
Gg
gg
gg

Slide 4 - Drag question

Welke conclusies trek je uit deze stamboom?
  1. Is nr. 2 homozygoot of heterozygoot?
  2. Is de eigenschap van nr. 2 dominant of recessief? 
  3. Zijn de ouders homozygoot of heterozygoot?

Antwoorden op volgende pagina.

Slide 5 - Slide

Antwoorden
Welke conclusies trek je uit deze stamboom?
  1. Homozygoot
  2. Recessief (aa)
  3. Heterozygoot (Aa)

Uitleg:
Een kind dat afwijkt van beide ouders is altijd homozygoot recessief en de ouders zijn in dat geval altijd heterozygoot.

Slide 6 - Slide

Leerdoelen 3.6 Evolutie

Je kunt omschrijven wanneer organismen tot één soort behoren.

 Je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Wat is evolutie?

De ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten  ontstaan, veranderen of verdwijnen.

Slide 9 - Slide

Wat zijn soorten?
Organismen zijn van dezelfde soort als ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.

Dat wil zeggen: de nakomelingen moeten ook vruchtbaar zijn.


Slide 10 - Slide

Afrikaanse olifant                                                            Indische olifant 





Deze 2 olifanten lijken op elkaar, maar kunnen GEEN vruchtbare nakomelingen krijgen: 
ze behoren tot een andere soort.

Slide 11 - Slide

Eén soort, verschillende rassen

Slide 12 - Slide

  • Bedenker evolutietheorie
  • De Beagle 
  • Galapagos eilanden

Charles Darwin

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

De evolutietheorie
Evolutie is gebaseerd op 3 verschijnselen in de natuur:

1. Veranderingen in genotype door geslachtelijke voortplanting en mutaties.

2. Natuurlijke selectie

3. Het ontstaan van nieuwe soorten     

We nemen ze alle 3 door.      

Slide 15 - Slide

1. Veranderingen in genotype
Genotypen veranderen generatie op generatie:

  • Geslachtelijke voortplanting: unieke nakomelingen door combinatie van genotypen van ouders.

  • Mutaties:
plotselinge verandering van het DNA zorgen voor nieuwe genotypen.

Slide 16 - Slide

2. Natuurlijke selectie

De nakomelingen die het beste zijn aangepast aan hun omgeving hebben een grotere overlevingskans en hebben daardoor meer kans hun (gunstige) genen door te geven.

Slide 17 - Slide

Sommige mutaties (veranderingen in genotypen) zijn gunstig, anderen niet en verdwijnen door selectie.

Slide 18 - Slide

Welke kevers hebben een grotere overlevingskans door een gunstig fenotype?
van evolutie

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

3. Ontstaan nieuwe soorten
Uiteindelijk ontstaan nieuwe soorten:
Als nieuwe variaties van organismen van oorspronkelijk dezelfde soort zo veel van elkaar verschillen dat ze niet meer onderling kunnen voortplanten.

Dat heeft 2 belangrijke oorzaken:
2. mutaties: plotselinge (gunstige) aanpassingen van het genotype.

1. isolatie: lange periode afgescheiden leven in andere omgeving (zie afbeelding).

In de twee omgevingen zijn andere erfelijke eigenschappen  gunstig om te overleven (selectie).


Slide 21 - Slide

Isolatie

Slide 22 - Slide

3.7 Verwantschap

Slide 23 - Slide

Leerdoelen 3.7 Verwantschap
  •  Je kunt uitleggen en wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie

  • Je kunt uitleggen dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en die samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Fossielen
  • Versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten.

  • Hoe dieper het fossiel is gevonden, hoe langer geleden het organisme leefde.

  • Uit gevonden fossielen blijkt dat in de loop van de tijd soorten zijn ontstaan, veranderd en/of verdwenen.



Slide 26 - Slide

Versteende afdruk van organisme
(het organisme zelf is wel verteerd)
Versteend organisme

Slide 27 - Slide

Verwantschap
  •  Soorten die een gemeenschappelijke voorouder hebben, vertonen verwantschap.
  • Verwantschap kun je in beeld brengen met een evolutionaire stamboom.

Zoeken naar verwantschap door te kijken naar overeenkomsten in:
  • Is de bouw van organen enigszins gelijk tussen verschillende organismen? 
  • Zijn de processen in cellen, zoals celdeling en verbranding, vergelijkbaar tussen verschillende organismen? 
  • Is de bouw van de cellen, zoals het DNA en eiwitten, vergelijkbaar?

Slide 28 - Slide

Evolutionaire stamboom
  • Door al het DNA van organismen te vergelijken kan een stamboom van de verwantschap worden opgesteld. Dat noem je een evolutionaire stamboom.

Aflezen:
  •  De stippen stellen een gemeenschappelijke voorouder voor.
  • Hoe langer geleden een gemeenschappelijke voorouder (zie afbeelding), hoe minder verwantschap.
Apen zijn dus minder verwant aan tijgers dan leeuwen.

Slide 29 - Slide

Overeenkomst in bouw organen

Slide 30 - Slide

Overeenkomst bouw organen
Bij de dieren van voorgaande afbeelding  zie je dezelfde opbouw van beenderen van de ledematen. 

Je kunt dus stellen dat ze enigszins verwant zijn aan elkaar en een gemeenschappelijke voorouder met elkaar delen.

Door aanpassingen aan het milieu (de omgeving) hebben organen uit de afbeelding een verschillende functie met daarbij passende vorm gekregen.
Verschillende functies: grijpen, graven, zwemmen, vliegen.

Slide 31 - Slide

Rudimentaire organen
Wat zijn rudimentaire organen?
Overblijfselen van organen die geen functie meer hebben.

Door aanpassingen aan het milieu kunnen bepaalde organen niet meer nuttig zijn. Deze organen kunnen over hele lange tijd verdwijnen.


Bij de mens: staartwervels. 

Slide 32 - Slide

Rudimentaire organen wijzen op een gemeenschappelijke voorouder.

Slide 33 - Slide

Overeenkomsten in cellen wijzen op een gemeenschappelijke voorouder.
In cellen vinden processen plaats zoals:
  • celdeling 
  • verbranding
Bij bijna alle organismen verlopen deze processen op dezelfde manier. Wijst op verwantschap (het delen van een gemeenschappelijke voorouder).

Cellen zijn opgebouwd uit vergelijkbare stoffen zoals:
  • DNA 
  • eiwitten 
DNA en andere stoffen kunnen tussen organismen worden vergeleken. Hoe meer deze stoffen bij twee soorten organismen overeenkomen, des te groter is de verwantschap.


Slide 34 - Slide

Wanneer is een soort een soort?
A
Wanneer individuen binnen een soort er het zelfde uit zien.
B
Wanneer individuen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
C
Wanneer individuen nakomelingen kunnen krijgen

Slide 35 - Quiz

Welke soort is eerder ontstaan,
soort 1 of soort 2?

A
Soort 1
B
Soort 2

Slide 36 - Quiz

Met welke soort vertoont soort 7 de meeste verwantschap: soort 6 of soort 8?

A
soort 6
B
soort 8

Slide 37 - Quiz

Bij welke overeenkomsten in bouw of functie van organen hebben soorten dezelfde gemeenschappelijke voorouder?
(Bijvoorbeeld vleugel)
A
Verschillende functie Dezelfde bouw
B
Dezelfde functie Verschillende bouw

Slide 38 - Quiz


Een verwantschapsschema

In de afbeelding is in een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven.
Welke soort is eerder ontstaan, soort 3 of soort 7?




A
soort 3
B
soort 7

Slide 39 - Quiz

Wat is geen rudimentair orgaan?
A
Het heupbeen bij een walvis
B
De blinde darm bij de mens
C
Het staartbotje bij een kat
D
Het staartbeen bij de mens

Slide 40 - Quiz

Isolatie
A
groepen organismen van dezelfde soort leven samen
B
groepen organismen van verschillende soorten leven samen
C
groepen organismen van dezelfde soort trekken naar elkaar toe
D
groepen organismen van dezelfde soort raken van elkaar gescheiden

Slide 41 - Quiz

Wat is natuurlijke selectie?
A
De verschillen binnen een populatie.
B
De organismen die het best zijn aangepast aan het milieu, krijgen de meeste nakomelingen.
C
Organismen die sterkste zijn krijgen de meeste nakomelingen.
D
Verschil tussen rassen.

Slide 42 - Quiz

Sleep de juiste afbeelding naar de bijbehorende structuur.
overeenkomst in bouw
overeenkomst in functie
Rudimentair

Slide 43 - Drag question

100 jaar geleden kwam een groep muggen in de metrotunnels in Londen terecht. Ze kwamen niet meer in contact met muggen buiten de tunnels. Ook veranderde hun voedsel. Daardoor vormden de muggen in de tunnels een nieuwe soort. Hoe noem je de gebeurtenis dat de twee groepen niet meer met elkaar in contact kwamen?
A
evolutietheorie
B
isolatie
C
natuurlijke selectie
D
soortvorming

Slide 44 - Quiz

Slide 45 - Slide

Ellen trekt twee conclusies uit de stamboom.
1 Teken zijn meer verwant aan schorpioenen dan aan spinnen.
2 Hooiwagens zijn eerder ontstaan dan teken.
Zijn deze conclusies volgens de gegevens in de stamboom juist?
A
Geen van beide conclusies is juist.
B
Alleen conclusie 1 is juist.
C
Alleen conclusie 2 is juist.
D
Beide conclusies zijn juist.

Slide 46 - Quiz

Evolutie
A
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
Ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen
C
Beiden antwoorden zijn goed

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Video

Slide 49 - Video

Aan de slag!
Thema 3, basisstof 6 en 7
- de lesson-up
- werkboek basisstof 6: opdrachten 1 t/m 7
- werkboek basisstof 7: opdrachten 1 t/m 8

Klaar?
Zie weektaak van volgende week, ter voorbereiding van je SE.


Slide 50 - Slide