week 4 les 2

Tijdens welke fase pompt het hart bloed in de slagaders?

A
Tijdens de systole
B
Tijdens de diastole
C
Zowel tijdens de systole als diastole
D
Dat is verschillend per harthelft
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
anatomie, fysiologie en pathologieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Tijdens welke fase pompt het hart bloed in de slagaders?

A
Tijdens de systole
B
Tijdens de diastole
C
Zowel tijdens de systole als diastole
D
Dat is verschillend per harthelft

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

Welke kleppen sluiten bij het begin van de systole?
A
AV-kleppen
B
Aortaklep & pulmonalisklep

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Zet de twee termen bij het juiste plaatje
Systole bloeddruk
Diastole bloeddruk
ontspanningsfase
Samentrekkingsfase

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

welke druk noemen we ook 'diastole' druk?
A
bovendruk
B
onderdruk
C
bloeddruk

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Welk van onderstaande organen zijn lymfoïde organen?
A
amandelen, milt en dikke darmwand
B
milt, zweverik en dunne darmwand
C
waldeyerring, milt en lever
D
lymfeknoppen, lever en nieren

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van een lymfeknoop?
A
Lymfe verzamelen
B
Lymfe zuiveren
C
Lymfe afbreken
D
Lymfe opnemen

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Verder met pathologie

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Video

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Video

This item has no instructions

Beroerte
  • Ook wel CVA genoemd
  • herseninfarct, hersenbloeding of TIA

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

beschrijf het verschil
tussen infarct en bloeding

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Cva (ook wel beroerte)
Cva staat voor Cerebrovasculair Accident

 Bloed stroomt 24/7 door onze aders. Tijdens een beroerte wordt deze bloedcirculatie onderbroken door een opstopping
(file) in een bloedvat. 


Er zijn 2 vormen van een CVA: Herseninfarct en een hersenbloeding

80% van de CVA patiënten hebben herseninfarct
20% van de CVA patiënten is een hersenbloeding.


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Onbloedig 80%
Herseninfarct

Hersentrombose:
Stolsel ontstaan i.d bloedvaten van de hersenen.

Embolie:
Stolsel die in een andere bloedvat ontstaat en wordt via het bloed naar de hersenen gebracht. 
Bloedig 20%
Hersenbloeding

In of rond de hersenen barst een bloedvat open.

Bloeding hersenvliezen 

Bloeding tussen hersenvlies en schedel -> Trauma , Geweld

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Video

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

Tanden laten zien > bewegen beide mondhoeken?
Een zin herhalen > is de uitspraak goed?
armen naar voren steken met Handpalmen naar boven > zakt een van de armen uit ?


Tijd verlies = hersen verlies
De FAST test voer je uit om.......
A
Er achter te komen of iemand ziek is
B
Er achter te komen of iemand dementie heeft
C
Er achter te komen of iemand Parkinson heeft
D
Erachter te komen of iemand een CVA/beroerte heeft doorgemaakt/doormaakt

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

TIA




Betekenis:
Transient Ischemic Attack
(Tijdelijke Ischemische Aanval)
  • Verschijnselen van voorbijgaande aard​  
  • Half uur tot drie kwartier​ 

  • Losgelaten stolsel loopt plots vast in een slagader in de hersenen​
  •  Neurologisch uitval (Motoriek, Taal)​

  

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen een TIA en een CVA?
A
Een TIA is altijd een hersenbloeding
B
Een CVA is altijd een hersenbloeding
C
Een CVA gaat altijd voorbij zonder restverschijnselen
D
Een TIA gaat altijd voorbij zonder restverschijnselen

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

TIA vs. CVA

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions